Het hof neemt eerst in aanmerking dat niet is betwist dat de onroerende zaak in ieder geval verkocht zal gaan worden nadat de huur is beëindigd. Het gaat hier om de termijn waarop die huur zal eindigen. Daarop bestaat nu nog geen vooruitzicht omdat appellanten daaraan niet meewerken. Juist is dat appellanten, als bestuurders van de vennootschap, het in eigen hand hebben het pand in onverhuurde staat aan een derde te verkopen en te leveren. Dat wordt door hen ook niet betwist. Zij - althans hun vennootschap - wensen de huur voort te zetten, omdat zij ‘hun pensioen in zicht hebben’ (zij zijn nu 65 en 63 jaar).
Naar het oordeel van het hof volstaat dit argument niet en weegt het niet op tegen het recht van geïntimeerden om niet nog langer in een onverdeeldheid te blijven (die al meer dan 12 jaar duurt).
In het bijzonder is gesteld noch gebleken wanneer (ieder van) appellanten concreet met pensioen wensen te gaan (de genoemde periode van twee tot vier jaar is erg vaag), terwijl uit stellingen van appellanten niet blijkt van een huuropzegging (door de vennootschap) tegen een concrete datum, waaraan appellanten (en hun vennootschap) zich binden. Een reëel voorzicht op een datum waartegen het pand kan worden geleverd aan een derde bestaat niet, althans onvoldoende.
Geïntimeerden hebben bovendien – onbetwist, althans onvoldoende gemotiveerd betwist – gesteld dat de onderneming kan worden gevoerd vanuit de belendende woning waarin één van appellanten woont.
Bovendien is er het geschil over de huurprijs. De vennootschap betaalt sinds 1983 (dus al meer dan 30 jaar) een niet-geïndexeerde huur van
f.5.000,- per jaar, zijnde € 2.269,- per jaar ofwel nog geen € 190,- per maand (na het overlijden van erflater nu meer dan 10 jaar geleden te verdelen over 5 erfgenamen). In het arrest van heden in de parallel lopende zaak is deze huur gesteld op € 756,30 per maand. Dit bedrag kan niet worden aangemerkt als een redelijk rendement, alleen al omdat deze huurprijs al meer dan 30 jaar niet is geïndexeerd. Appellanten zijn kennelijk niet bereid de huurprijs aan te passen en benadelen zo geïntimeerden. Bij de belangenafweging en vaststelling van hetgeen redelijk is tussen erfgenamen, werkt ook deze omstandigheid ten nadele van appellanten.
Naar het oordeel van het hof brengt onder deze omstandigheden de redelijkheid en billijkheid die erfgenamen jegens elkaar in acht dienen te nemen mee dat van appellanten kan worden verwacht dat zij, na al die tijd dat het pand onverdeeld is gebleven, nu gaan meewerken aan de verkoop daarvan, in onverhuurde staat, zodat niet alleen appellanten van de onroerende zaak profiteren, maar ook geïntimeerden dan van de opbrengst kunnen profiteren zoals henzelf goeddunkt.
Onder deze omstandigheid is er geen plaats voor een verdere verlenging van de duur van de onverdeeldheid.