De vrouw betwist dat sprake zou zijn van een wijziging van omstandigheden die dermate ingrijpend is dat de vastgestelde alimentatie niet meer zou voldoen aan de wettelijke maatstaven. De vermeende vof wordt door de man alleen maar gebruikt als zoveelste poging om onder zijn alimentatieverplichting uit te komen. Naar de mening van de vrouw wordt hiervoor de zoon misbruikt, welke zoon in feite financieel en sociaal afhankelijk is van de man.
De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een inhoudelijke inkomenswijziging is opgetreden. De vrouw voert aan dat als de man al meer dan 10 jaar rugklachten zou hebben, hetgeen zij betwist, er niet kan worden gesproken van een wijziging van omstandigheden die zich heeft voorgedaan ná 8 januari 2015. Het bevreemdt de vrouw dat in eerste aanleg nog werd gesteld dat in de vennootschapsovereenkomst sprake zou zijn van een winstverdeling van 60/40, terwijl thans een verdeling van 50/50 wordt gesteld. In eerste instantie werd gesteld dat de bestaande eenmanszaak van de man zou worden omgezet in een vof, om thans te stellen dat de eenmanszaak toch blijft bestaan en dat in de vof de feitelijke werkzaamheden worden ondergebracht.
De in eerste aanleg overgelegde akte betreffende de vof, d.d. 4 juni 2015, was door geen van de vennoten ondertekend en overigens was de zoon op 20 juni 2015 nog in het geheel niet op de hoogte van het oprichten van een vof met de man.
De vrouw heeft er niets op tegen dat de zoon werkt in de onderneming van de man, doch ontkent de noodzaak om de zoon mede vennoot te maken. De zoon is in augustus 2015 gedetineerd en werkte voor die tijd in de onderneming van de man, doch stond niet op de loonlijst. Door de man is niet voldaan aan het verzoek van de vrouw om bankafschriften te doen toekomen waaruit de maandelijkse betalingen aan de zoon als vennoot blijken.
De vof is voorts eerst op 16 december 2015 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 aangemeld bij de Kamer van Koophandel (KvK), waarbij de inschrijving van de vof een ander RSIN nummer had gekregen dan de eenmanszaak en er dus sprake kon zijn van een nieuwe onderneming. Ten onrechte is door de man gesteld dat bij iedere wijziging in de ondernemingsvorm een nieuw RSIN nummer werd verstrekt. De vrouw legt een recent uittreksel uit de KvK over van de vof, waaruit blijkt dat de zoon nog steeds woonachtig is in de PI te [woonplaats] .
De man laat zich nog steeds bijstaan door dezelfde accountant. Tot en met 2014, dus ook nadat partijen uit elkaar waren, besprak de accountant de financiële stand van zaken na verloop van ieder kwartaal. De vrouw ziet niet in waarom er geen voorlopige cijfers over 2015 overgelegd konden worden. De man heeft niet betwist dat de zoon voor zijn detentie regelmatig klusjes verrichtte in de eenmanszaak zonder daarvoor officieel op de loonlijst te staan. Indien de zoon een winstaandeel had ontvangen, had de man hiervan tijdig betalingsbewijzen kunnen overleggen. Terecht heeft de rechtbank dus overwogen dat de man niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de concrete werkzaamheden de zoon behelsden. Eveneens is terecht overwogen dat de vof nog geen werkzaamheden verrichtte. Het enkel opstellen van een jaarrekening in de vorm van een vof – die eerst op 16 december 2015 met terugwerkende kracht is ingeschreven – maakt niet dat er ook daadwerkelijk sprake is van een vof.
Thans wordt, anders dan tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg, gesteld dat er wel degelijk betalingen aan de zoon hebben plaatsgevonden. De vrouw wenst hiervan bewijzen te zien, alsook vraagt zij zich af waarom de man wel allerhande conclusies uit de jaarrekeningen kan trekken, terwijl deze nog niet zijn overgelegd.