ECLI:NL:GHSHE:2017:3036

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juni 2017
Publicatiedatum
30 juni 2017
Zaaknummer
16/03399
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrente bij navorderingsaanslag en de wettelijke mogelijkheden tot compensatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de belastingrente die in rekening is gebracht bij een navorderingsaanslag. De belanghebbende, die in beroep was gegaan tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, betwistte de rechtmatigheid van de in rekening gebrachte belastingrente. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2013, waarbij de belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.545 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 22.036 had. De Inspecteur had belastingrente van € 282 in rekening gebracht, welke door de belanghebbende werd betwist.

De belanghebbende stelde dat de belastingrente onterecht was, omdat het bedrag van de voorlopige aanslag van € 5.917 in de periode van 1 december 2013 tot 30 april 2015 ter beschikking van de Belastingdienst had gestaan, wat volgens haar zou moeten leiden tot een compensatie. Het Hof oordeelde echter dat de wet geen mogelijkheid biedt om de belastingrente te verminderen of te compenseren op basis van de omstandigheden die de belanghebbende aanvoerde. Het Hof bevestigde dat de belastingrente terecht en tot het juiste bedrag in rekening was gebracht, en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de wet en de beperkte ruimte voor de rechter om op basis van redelijkheid en billijkheid af te wijken van de wettelijke bepalingen. Het Hof concludeerde dat er geen redenen waren om de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht of de proceskosten. De beslissing werd op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03399
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 mei 2016, nummer BRE 15/6210 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de bij de na te melden navorderingsaanslag in rekening gebrachte belastingrente.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] .H.37.01 over het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.545 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 22.036. Tevens is belastingrente in rekening gebracht van € 282. Na tegen deze aanslag en het bedrag van de in rekening gebrachte belastingrente gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de navorderingsaanslag en in rekening gebrachte belastingrente gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 13 april 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en haar echtgenoot, [de man] , alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [A] en [B] . Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een handgeschreven stuk overgelegd aan het Hof en de wederpartij, met berekening en schematische weergave ter verduidelijking van haar standpunt.
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Afschriften van het proces-verbaal en van het door belanghebbende ter zitting overgelegde handgeschreven stuk zijn aan partijen verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 31 januari 2013 voor het jaar 2013 een voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een rendementsgrondslag van € 665.311, een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van
€ 26.612 en een te betalen bedrag van € 5.917. De (medewerker van de) boekhouder van belanghebbende heeft in de aangifte van belanghebbende en haar echtgenoot een – correcte - rendementsgrondslag vermeld van € 584.861. In deze aangifte is van deze rendementsgrondslag € 38.075 toegerekend aan belanghebbende en € 546.786 aan de echtgenoot van belanghebbende.
2.2.
Met dagtekening 30 april 2015 is aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van nihil. De voorlopige aanslag is daarbij verrekend en de bij voorlopige aanslag betaalde belasting teruggegeven.
2.3.
Op 21 mei 2015 heeft de adviseur van belanghebbende een herziene aangifte ingediend. In deze aangifte is van de rendementsgrondslag van € 584.861 een bedrag van € 550.901 toegerekend aan belanghebbende en € 33.960 toegerekend aan de echtgenoot van belanghebbende. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslag conform de herziene aangifte opgelegd naar een te betalen bedrag van € 6.648. Daarbij is belastingrente van € 282 in rekening gebracht.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft uitsluitend het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht belastingrente in rekening heeft gebracht.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de Inspecteur en vermindering van de in rekening gebrachte belastingrente tot nihil. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de belastingrente op grond van artikel 30fc, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verbinding met artikel 9, lid 2, van de Invorderingswet 1990 terecht en tot het juiste bedrag in rekening is gebracht.
4.2.
Belanghebbende stelt dat de wettelijke regeling onredelijk uitwerkt nu het bedrag van de voorlopige aanslag van € 5.917 in de periode 1 december 2013 tot 30 april 2015 ter beschikking van de Belastingdienst heeft gestaan en voor de Belastingdienst tot rente-inkomsten heeft geleid. Belanghebbende is, naar het Hof begrijpt, van mening dat nu bij de voorlopige aanslag van 30 april 2015, waarbij het bedrag van € 5.917 werd teruggegeven, geen belastingrente is vergoed, in ieder geval over de periode 1 juli 2014 tot en met 30 april 2015 twee maal rente in rekening is gebracht.
4.3.
De wet biedt niet de mogelijkheid om de terecht in rekening gebrachte belastingrente te verminderen of anderszins een compensatie te bieden vanwege de omstandigheid dat de op de voorlopige aanslag betaalde belasting in de periode 1 december 2013 tot 30 april 2015 ter beschikking van de Belastingdienst heeft gestaan. De Inspecteur heeft terecht aangegeven dat hem geen middelen ter beschikking staan om de belastingrente in dit specifieke geval te verminderen of anderszins belanghebbende te compenseren.
Het Hof is voorts niet bevoegd om op grond van redelijkheid en billijkheid een juiste wetstoepassing achterwege te laten. Ingevolge artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk (Stb 1822, 10 en Stb 1829, 28), dient de rechter volgens de wet recht te spreken en mag de rechter in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen.
4.4.
Gelet op al het voorgaande is de belastingrente terecht en tot het juiste bedrag in rekening gebracht.
Slotsom
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep ongegrond, en
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 30 juni 2017 door V.M. van Daalen-Mannaerts, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.