3.3.De rechtbank heeft de hiervóór met een Romeinse twee (“II”) genummerde wijziging van eis buiten beschouwing gelaten en daartoe als volgt overwogen:
“[2.15] Partijen hebben in deze zaak al negen jaar (vanaf begin 2005 tot eind 2013) geprocedeerd over een vordering tot
verdeling[curs. rb, hof] van een tussen hen bestaande gemeenschap (door de vrouw bij akte van 10 januari 2012 ten onrechte, want niet in overeenstemming met de juridische realiteit nu partijen met elkaar gehuwd waren buiten iedere gemeenschap van goederen, betiteld als huwelijksgemeenschap). De vrouw heeft pas in haar laatste processtuk in deze zaak, haar akte van 27 november 2013, gevorderd de vorderingen die partijen over en weer op elkaar hebben ingevolge hun huwelijkse voorwaarden vast te stellen (en in dat kader een deskundigenbericht te bevelen). Dit betreft een vordering met als kennelijk doel te komen tot
verrekening. Deze vordering is van geheel andere aard dan de vordering waarover tot eind 2013 is geprocedeerd. Deze eiswijziging is daarom ingrijpend. Voorts is de vordering tot het vaststellen van de vorderingen die partijen over en weer op elkaar hebben ingevolge hun huwelijkse voorwaarden onvoldoende onderbouwd. Hetzelfde geldt overigens voor de reactie van de wederpartij hierop.
Partijen zijn gehouden de voor de beslissing op deze vordering van belang zijnde feiten volledig aan te voeren. In deze zaak zijn de huwelijkse voorwaarden waarop partijen zich beroepen niet overgelegd. Over de inhoud daarvan is alleen gesteld: (bij dgv. onder 1) dat deze bij akte zijn verleden op 22 juni 1994 voor een notaris en inhouden dat tussen partijen generlei gemeenschap zal bestaan en (bij akte van de vrouw van 27 november 2013 onder 12) dat daarin artikelen voorkomen omtrent verrekening van de kosten van de gezamenlijke huishouding (artikel 3), betaalde belastingen (artikel 4), overgespaarde inkomsten (artikel 5), pensioenaanspraken (artikel 6) en vergoedingsvorderingen vanwege vermogensverschuivingen (artikel 8). Wat deze artikelen daaromtrent precies inhouden is niet gesteld. Evenmin is ook maar iets concreets gesteld omtrent (eventuele) kosten van de gezamenlijke huishouding, (eventueel) betaalde belastingen, (eventueel) overgespaarde inkomsten, (eventuele) pensioenaanspraken en (eventuele) vermogensverschuivingen. Als de rechtbank onder deze omstandigheid al toe zou komen aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering tot vaststelling van de vorderingen die partijen over en weer op elkaar hebben ingevolge hun huwelijkse voorwaarden dan moeten daartoe eerst gegevens worden opgevraagd bij partijen en zullen partijen in de gelegenheid moeten worden gesteld daarop over en weer te reageren. Voorts wenst de vrouw in dat geval een deskundigenbericht. Een en ander leidt tot de conclusie dat deze eiswijziging in strijd is met de goede procesorde en wel in die zin dat deze naar het oordeel van de rechtbank zou leiden tot een onredelijke vertraging van het geding.”
Over de hiervóór met een Romeinse één (“I”) genummerde wijziging van eis heeft de rechtbank als volgt overwogen:
“[2.14] De rechtbank ziet geen aanleiding [deze] eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten. Deze strekt (nog steeds) tot verdeling van (nagenoeg) dezelfde gemeenschap. De rechtbank komt derhalve thans toe aan de beoordeling van de hiervoor [onder “I”] weergegeven eis tot, kort gezegd, vaststelling
van de wijze van verdeling van een gemeenschap.
(…)
[2.18]
De rechtbank is van oordeel dat partijen hebben nagelaten haar in deze zaak voldoende gegevens te verschaffen om de vordering tot vaststelling van de wijze van verdeling te kunnen beoordelen. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen (…). [de overwegingen van de rechtbank dienaangaande beslaan bijna een hele pagina. Het hof volstaat met een verwijzing daarnaar].”
De rechtbank heeft hierop de vorderingen genummerd I en III afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
Omvang van het hoger beroep
3.4.1.De vrouw heeft – tijdig – hoger beroep ingesteld tegen het meergenoemde vonnis. “Bij wege van eiswijziging” wenst zij haar vorderingen “I, II en III thans als volgt te wijzigen”, (mvg, pt. 23).
“De vrouw verzoekt uw gerechtshof bij wege van eiswijziging primair om:
de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden c.q. de verrekening op grond van de huwelijksvoorwaarden van partijen vast te stellen, in dier voege dat de maatschap c.q. de onderneming welke door de man is voortgezet dient te worden gewaardeerd, door een onafhankelijke door het gerechtshof te benoemen deskundige, en om daarbij te bepalen dat de man gehouden is om de helft van de totale nog door deze deskundige vast te stellen waarde van de maatschap c.q. de onderneming aan de vrouw te vergoeden c.q. uit te betalen, zulks binnen dertig dagen na het in deze te wijzen arrest, althans binnen een termijn door uw gerechtshof in goede justitie te bepalen termijn,
althans subsidiair te gelasten dat partijen dienen over te gaan tot de afwikkeling van c.q. verrekening conform de huwelijksvoorwaarden en te bepalen dat de waarde van de maatschap c.q. onderneming behoort tot het te verrekenen vermogen en voorts een onafhankelijk deskundige te benoemen met de opdracht de waarde van de onderneming bindend vast te stellen, en voorts te bepalen dat de man vervolgens gehouden zal zijn om de helft van de door de deskundige vastgestelde waarde aan de vrouw te vergoeden c.q. uit te betalen binnen dertig dagen na het in deze te wijzen arrest, althans binnen een termijn door uw gerechtshof in goede justitie te bepalen termijn.
In het petitum van haar memorie van grieven concludeert de vrouw, dienovereenkomstig, tot vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van haar aldus gewijzigde vorderingen.
3.4.2.De
manmerkt hierover op dat de vrouw na de wijziging van eis in hoger beroep niet meer een verdeling van de eenvoudige gemeenschap vordert maar een verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden (incid. memorie van bezw./mva, p. 1 (laatste alinea) en p. 2 (derde alinea)).
3.4.3.Het
hofstelt vast dat de vrouw in hoger beroep, zoals de man heeft opgemerkt, geen verdeling meer vordert van de tussen partijen bestaande (eenvoudige) gemeenschap. Dit blijkt uit (in onderlinge samenhang bezien):
- de gewijzigde eis, die alleen nog ziet op afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden (en dan met name verrekening);
- de toelichting op de grieven, en dan met name de opmerking van de vrouw dat: “hoewel er gevorderd is om de wijze van verdeling te gelasten, het voor beide partijen en ook voor de rechtbank volstrekt helder was dat bedoeld werd te komen tot afwikkeling conform c.q. verrekening op grond van de huwelijksvoorwaarden” (mvg, pt. 14);
- de toelichting op grief II, waarin de vrouw uitlegt dat partijen met “verdeling” steeds hebben bedoeld “verrekening”;
- het “Juridisch kader met betrekking tot het verrekenen” (mvg, pt 26 tot en met 32), waarin de vrouw met geen woord rept over verdeling, maar juist opmerkt dat “uitsluitend het aandeel van beide partijen in de maatschap [nog] dient (…) te worden verrekend. Daarna beschouwt de vrouw de huwelijksvoorwaarden als volledig afgewikkeld en ligt het wat de vrouw betreft voor de hand dat partijen ter zake de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden elkaar over en weer finale kwijting verlenen.” (mvg, pt. 25 en 32).
- de omstandigheid dat de man heeft begrepen en, gelet op het voorgaande, ook heeft mogen begrijpen dat het hoger beroep niet zag op de verdeling.
Het hoger beroep ziet hiermee dus niet op de afwijzing van de vorderingen I en III (die betrekking hebben op de verdeling); alleen is aan de orde de door de vrouw gevorderde afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, in het bijzonder van het in art. 5 daarvan opgenomen periodieke verrekenbeding.
Alvorens het hof aan een inhoudelijke beoordeling van deze vordering kan toekomen, dient het eerst te beslissen over de bezwaren van de man tegen de wijziging van eis en ook nog op het beroep van de man op verjaring.
Bezwaren tegen de wijziging van eis