In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de doorbreking van een niet-wijzigingsbeding in de partneralimentatie. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, waarin de partneralimentatie van de man op nihil was gesteld. De vrouw verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, had op zijn beurt een incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om wijziging van de partneralimentatie op basis van gewijzigde omstandigheden, waaronder zijn ziekte en de beëindiging van zijn dienstverband.
Het hof oordeelde dat de beëindiging van het dienstverband van de man en de gevolgen daarvan voor zijn inkomenspositie niet konden leiden tot doorbreking van het niet-wijzigingsbeding. De bij de man gediagnostiseerde ziekte werd echter wel als een omstandigheid beschouwd die tot doorbreking van het niet-wijzigingsbeding leidde. Het hof overwoog dat de vrouw bij het sluiten van het convenant in 2009 niet had voorzien dat de man arbeidsongeschikt zou worden en dat deze omstandigheid niet voor zijn risico kon komen. Het hof stelde de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 1 mei 2017 vast op nihil en bepaalde dat de vrouw hetgeen de man teveel aan onderhoudsbijdragen had betaald, aan hem diende terug te betalen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.