Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de waarde van het aandeel van de man in [management 1] Management en Beheer B.V. op de peildatum € 20.000,- bedraagt;
- de “semi-hypotheek” op de peildatum € 46.561,20 bedraagt;
- de schuld aan de Belastingdienst in de huwelijksgemeenschap valt en ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor deze schuld.
- primair vast te stellen dat de man op grond van artikel 3:194 lid 1 BW zijn aandeel in [management 1] Management en Beheer B.V. heeft verbeurd, de waarde van het aandeel van de man in deze vennootschap per peildatum vast te stellen en de man te veroordelen om binnen twee weken na de datum van de ten deze te geven beschikking een bedrag aan de vrouw te voldoen gelijk aan de waarde van het aandeel van de man in deze vennootschap per peildatum, althans binnen een zodanige termijn en een zodanig bedrag als het hof juist acht; dan wel:
- subsidiair vast te stellen dat de waarde van het aandeel in [management 1] Management en Beheer B.V. gelijk tussen partijen moet worden verdeeld, de waarde van het aandeel van de man in deze vennootschap per peildatum vast te stellen en de man te veroordelen om binnen twee weken na de datum van de te geven beschikking een bedrag aan de vrouw te voldoen gelijk aan de helft van de waarde van het aandeel van de man in deze vennootschap per peildatum, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 april 2015;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 19 mei 2016;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 19 mei 2016.
- het faxbericht van de advocaat van de vrouw d.d. 7 juni 2016;
- de reactie daarop van de advocaat van de man d.d. 21 juni 2016.
3.De beoordeling
- bepaald dat de man kinderalimentatie dient te betalen;
- de beslissing op de verdeling van de huwelijksgemeenschap aangehouden.
- de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap gelast;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
- het aandeel van de man in [management 1] Management en Beheer B.V. (grief 1 principaal appel, grief 1 incidenteel appel);
- de semi-hypotheek (grief 2 principaal appel);
- de kinderalimentatie (grief 2 incidenteel appel).
rechtbankals volgt geoordeeld:
manis het niet eens met het zojuist weergegeven oordeel van de rechtbank. Daartoe voert hij het volgende aan. De man legt thans wél de bewijsstukken over die nodig zijn om te kunnen bepalen wat de waarde is van zijn aandelenpakket in de b.v.:
vrouwvoert hiertegen, samengevat, het volgende aan.
manheeft de grief van de vrouw in incidenteel appel bestreden. Artikel 3:194 BW ziet niet op de waarde van een goed, terwijl voorts geen sprake is van opzettelijk verzwijgen, zoek maken of verborgen houden van een goed.
hofoordeelt als volgt.
en de ouders(of
de vader) van de man anderzijds, maar een contract tussen partijen
en een b.v.( [management 2] management en beheer B.V.) (Het hof laat het verweer van de vrouw dat het contract zelfs niet door haar is ondertekend, nog terzijde.) Dat de accountant, [de accountant van de man] , op 21 april 2015 heeft verklaard dat de geldlening “destijds is beschouwd als een lening van [de vader] aan [partijen]” (productie 8) is onvoldoende om tot de slotsom te komen dat niettemin sprake is van een lening van de ouders of van de vader (waarbij de verklaring bovendien nog onduidelijkheid laat bestaan over de kwestie wie die lening als lening van de ouders (of de vader beschouwden)). Dit geldt ook voor de vermelding van “een vordering zoon inzake bouw” in een “fiscaal rapport” (productie 9) van de vader van de man, waarmee kennelijk fiscale doeleinden worden nagestreefd (terwijl het rapport ook de nodige (ook na de zitting van dit hof onbeantwoord gebleven) vragen oproept: wat betekent bijvoorbeeld de opmerking “Uw toedeling [van de vordering zoon inzake bouw] bedraagt 32% resp. 28%”). Bij dit een en ander neemt het hof nog in aanmerking dat de accountant ook verklaart dat de betalingen en ontvangsten ter zake van de lening via de b.v. hebben plaatsgevonden. De bij brief van 19 mei 2016 overgelegde stukken waarop de man zich ten slotte nog beroept, kunnen hem evenmin baten. De slotsom van het voorgaande is dat grief 2 faalt.