ECLI:NL:GHSHE:2017:3560

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 augustus 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
200.198.003_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van een geschil tussen ouders over contactregeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 augustus 2017, gaat het om de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], in het kader van een geschil tussen hun ouders over de contactregeling. De vader, die in hoger beroep is gegaan, verzoekt om ondertoezichtstelling van de kinderen, omdat hij vreest dat hun ontwikkeling ernstig wordt bedreigd door het gebrek aan contact met hem en de negatieve beeldvorming die de moeder over hem heeft. De moeder, bijgestaan door haar advocaat, betwist de noodzaak van ondertoezichtstelling en stelt dat de kinderen goed gedijen zonder contact met de vader.

Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de psychische en emotionele ontwikkeling van de kinderen, die door de moeder onvoldoende worden gestimuleerd om een evenwichtig beeld van hun vader te vormen. De kinderen hebben speltherapie ondergaan, maar blijven angstig en boos over de gedachte aan contact met hun vader. Het hof concludeert dat de moeder niet in staat is om de kinderen te ondersteunen in hun omgang met de vader en dat dit leidt tot een ernstige bedreiging van hun ontwikkeling.

Het hof oordeelt dat er een ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van één jaar noodzakelijk is om hen de kans te geven om onbelast contact met hun vader te hebben en om hen te helpen bij het vormen van een evenwichtig vaderbeeld. De beschikking van de rechtbank Limburg wordt vernietigd en de kinderen worden onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De beslissing is genomen door de rechters H. van Winkel, M.C. Bijleveld-van der Slikke en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is openbaar uitgesproken op 10 augustus 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 10 augustus 2017
Zaaknummer: 200.198.003/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/220800 / JE RK 16-1064
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten,
In deze zaak worden als belanghebbenden aangemerkt:
  • [belanghebbende],
    hierna te noemen: de moeder,
    advocaat: (thans) mr. D. Haacke;
  • Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming(hierna te noemen: de raad).

5.De beschikking d.d. 9 februari 2017

5.1.
Bij die beschikking heeft het hof iedere beslissing pro forma aangehouden tot 11 mei 2017.
5.2.
Onder 3.6.2. van die beschikking heeft het hof namelijk het volgende overwogen:

In de zaak met zaaknummer 200.191.189/01 waarin de vader een uitbreiding van de contactregeling met [minderjarige 2] heeft verzocht, heeft het hof heden eveneens een beschikking gegeven. In deze beschikking heeft het hof deskundigen (forensische mediators) benoemd met de opdracht onderzoek te doen naar - kort gezegd - de mogelijkheden van een contactregeling van de vader met de kinderen en de behandeling van de zaak voor het overige aangehouden. Aangezien de vader met de ondertoezichtstelling beoogt zicht op de kinderen te houden, is het hof van oordeel dat de beslissing in de onderhavige zaak dient te worden aangehouden totdat het rapport van de deskundigen beschikbaar is en dat thans niet vooruit dient te worden gelopen op de uitkomst van het deskundigenbericht.
5.3.
Het hiervoor bedoelde deskundigenonderzoek betreft een ouderschapsonderzoek.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 24 mei 2017;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 29 mei 2017;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 13 juli 2017.
6.2.
Het hof heeft aanleiding gezien een nadere mondelinge behandeling te gelasten.
6.3.
Deze nadere mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juli 2017, waarbij gelijktijdig de zaak met nummer 200.191.189/01 is behandeld betreffende het verzoek van de vader betreffende een contactregeling met de kinderen ( [minderjarige 1] , thans 10 jaar oud en [minderjarige 2] , thans 7 jaar oud). Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Joosten;
-de moeder, bijgestaan door mr. Haacke;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
6.4.
De gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna: de GI) is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Het hof heeft in de zaak met nummer 200.191.189/01 kennisgenomen van het ‘verslag ouderschapsonderzoek’ van de door het hof in die zaak benoemde deskundigen d.d. 20 april 2017.
7.2.
De moeder heeft bij brief d.d. 24 mei 2017, overgelegd bij voormeld V6-formulier van 24 mei 2017, een inhoudelijke reactie gegeven op het ‘verslag ouderschapsonderzoek’ van de deskundigen d.d. 20 april 2017 en daarbij – voor zover in het kader van deze zaak van belang – gepersisteerd bij haar standpunt omtrent de ondertoezichtstelling, namelijk dat het verzoek van de vader tot ondertoezichtstelling van de kinderen terecht is afgewezen.
De moeder heeft daarbij aangevoerd dat zij hulpverlening voor zichzelf heeft geaccepteerd (EMDR-therapie) en dat de speltherapie van de kinderen is afgerond, waarbij is geconcludeerd dat het goed gaat met de kinderen en dat zij zich goed ontwikkelen. Zolang de kinderen geen contact hebben met de vader en daartoe niet worden gedwongen, komt hun ontwikkeling niet in gevaar en is er dus geen reden voor een ondertoezichtstelling.
7.2.1.
Ter zitting van het hof heeft de moeder in aanvulling op het voorgaande het volgende aangevoerd.
Hoewel de kinderen door middel van speltherapie hebben geleerd met hun angsten om te gaan, zijn deze angsten en het trauma nog wel aanwezig.
De moeder is nu beter in staat de kinderen te sturen als zij negatief over de vader praten en zij is ook actief bezig het negatieve vaderbeeld bij te stellen. Dit doet zij door de kaarten die vader stuurt voor de verjaardagen van de kinderen en de feestdagen opzij te zetten en te beletten dat de kinderen de kaarten doorscheuren. De kinderen wijzen omgang met de vader echter nog altijd af en de moeder acht het niet in het belang van de kinderen dat zij daartoe worden gedwongen. Dit was ook de conclusie van de laatste gezinsvoogd, op grond waarvan een verlenging van de ondertoezichtstelling niet zinvol werd geacht. Bovendien ziet de moeder niet in hoe zij de kinderen zou kunnen ondersteunen in omgang met ‘de enge man’ die zij in hem zien.
Het belang van de kinderen vereist dat er op dit moment rust komt in de situatie. Dat houdt in dat de vader zich niet laat zien in de straat en bij de school van de kinderen, aangezien dit de kinderen angstig maakt en het negatieve beeld van de vader in stand houdt.
Desgevraagd heeft de moeder ter zitting toestemming verleend aan de vader om met de leerkrachten van de kinderen in gesprek te gaan.
Als het hof toch van oordeel is dat de ondertoezichtstelling van de kinderen noodzakelijk is, zal de moeder daaraan haar medewerking verlenen.
De moeder wenst de vader niet uit te gummen uit het leven van de kinderen. Zij heeft feitelijk alles gedaan om haar medewerking te kunnen verlenen aan het ouderschapsonderzoek.
7.3.
De vader heeft bij brief d.d. 29 mei 2017, overgelegd bij voormeld V6-formulier van 29 mei 2017, geen inhoudelijke reactie gegeven op het verslag van de deskundigen.
7.3.1.
Ter zitting van het hof heeft de vader hoofdzakelijk het volgende aangevoerd.
De vader is nog steeds bereid om al het nodige te doen om het contactherstel mogelijk te maken. De moeder is echter niet intrinsiek gemotiveerd om aan een traject deel te nemen dat erop is gericht de vader een rol in het leven van de kinderen te geven.
De vader is van mening dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de begeleiding van de kinderen en de ouders rondom het contactherstel te kunnen organiseren. De vader acht het bijvoorbeeld van belang dat de kinderen en de moeder begeleid worden bij thuiskomst na een omgangsmoment. Positieve stappen die de vader in de omgang met de kinderen zet, zouden bij de moeder thuis eenvoudig teniet kunnen worden gedaan. Inmiddels is voldoende duidelijk geworden dat dergelijke hulpverlening in het vrijwillige kader niet tot stand zal komen. De vader wenst niet dat de kinderen uit huis worden geplaatst. De vader leeft echter continue met de vrees dat hij de kinderen pas leert kennen als zij volwassen zijn en dat de kinderen opgroeien met een beeld van de vader als monster.
Er zijn geen gronden om de vader het recht op omgang met de kinderen te ontzeggen. De detentie van de vader was niet opgelegd vanwege een geweldsdelict. Van huiselijk geweld is nimmer sprake geweest. [minderjarige 1] is wel getuige geweest van heftige ruzies tussen de ouders, hetgeen de vader betreurt. Beide ouders hadden hier echter een aandeel in.
De vader betwist dat hij de kinderen in de straat of op school opzoekt c.q. opwacht. De auto waar de vader in rijdt is van zijn vriendin en zij gebruikt haar auto ook voor haar werk (op locatie). Deze auto kan om die reden logischerwijs in de buurt van de school of in de straat zijn gesignaleerd. De leerkrachten van de kinderen kunnen onmogelijk hebben verklaard dat zij de vader hebben gezien bij de school, zoals de moeder beweert, aangezien zij de vader niet kennen en niet weten hoe hij eruit ziet.
De vader betwist voorts dat de GI op enig moment het standpunt heeft ingenomen dat omgang niet in het belang van de kinderen is. De GI heeft de vader zelfs geadviseerd onbegeleide omgang tussen met [minderjarige 2] te verzoeken, maar uiteindelijk moeten concluderen dat de sleutel tot (onbelaste) omgang tussen de kinderen en de vader bij de moeder ligt.
De moeder strooit zand in ieders ogen door eerst speltherapie voor de kinderen in te zetten – hoewel de betrokken hulpverlening dat destijds niet noodzakelijk oordeelde; hulpverlening diende gericht te zijn op het contactherstel – en nu door ‘rust’ en nog meer tijd te vragen. De moeder probeert langzaam de vader uit het leven van de kinderen weg te gummen. De vader is nog steeds bereid en in staat zijn geduld te bewaren, maar dat betekent niet dat men nu moet gaan stilzitten. Om die reden verzoekt de vader de ondertoezichtstelling uit te spreken en de beoordeling van zijn verzoek om vaststelling van een omgangsregeling aan te houden, zodat het hof nog enige tijd zicht heeft op het verloop van de in het kader van de ondertoezichtstelling in te zetten (omgangs)begeleiding en de resultaten daarvan kan meenemen in de uiteindelijk te nemen beslissing.
7.4.
De raad heeft ter zitting als volgt geadviseerd.
De raad betreurt dat het ouderschapsonderzoek de ouders niet verder heeft gebracht. De rode draad in alle stukken is steeds weer dat de sleutel tot omgang tussen de vader en de kinderen bij de moeder ligt. De kinderen hebben stappen gezet met de speltherapie en de moeder heeft EMDR-therapie gevolgd. In vervolg daarop zou er in de visie van de moeder rust moeten komen in de situatie. De raad kan dit echter niet volgen, aangezien niet duidelijk is wat de moeder daarmee wil bereiken.
De raad is van mening dat men nu niet tot stilstand moet komen, maar dat zorgvuldige stappen dienen te worden gezet richting contactherstel, met inzet van begeleiding van de ouders en de kinderen. In ieder geval dient er een duidelijk plan te komen, of dit nu in het vrijwillig of het gedwongen kader is. De raad kan uit het betoog van de moeder niet opmaken wat zij concreet wil doen om dit in werking te zetten. De raad ziet echter niet in waarom de moeder bij het organiseren van de hulpverlening een gezinsvoogd nodig heeft.
Op de vraag van het hof of in de visie van de raad sprake is van een ontwikkelingsbedreiging, wijst de raad op het ontbreken van het contact tussen de vader en de kinderen. Het is echter de vraag welke middelen een gezinsvoogd nog kan inzetten om die ontwikkelingsbedreiging af te wenden.
De raad heeft tot slot geadviseerd om het contact gewoon maar eens te laten plaatsvinden. Het kan beter gaan dan de moeder verwacht. Dan is het aan de moeder om haar verwachtingen bij te stellen. Ook als de kinderen op een negatieve manier reageren, hoeft dit niet te betekenen dat er vervelende dingen zijn voorgevallen tijdens het contact.
7.5.
Het hof oordeelt als volgt.
7.5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
7.5.2.
Vooropgesteld zij dat het uitgangspunt van de wetgever is dat de kinderen na een scheiding met beide ouders contact en omgang hebben. Het belang van het kind vereist dit aangezien onbelast contact met beide ouders van essentieel belang is voor een evenwichtige ontwikkeling van het kind naar volwassenheid. De kinderen moeten voor de ontwikkeling van hun eigen identiteit in de gelegenheid worden gesteld zich een oordeel te vormen omtrent hun ouders. Het hof stelt vast dat het voor de kinderen van partijen hieraan thans ontbreekt.
De betrokken hulpverleners en de raad hebben aan de zijde van de vader geen contra-indicaties voor omgang met de kinderen kunnen constateren. De kinderen wijzen echter ieder contact met de vader af vanwege hun zeer negatieve beeld. Ter zitting van het hof op 25 juli 2017 is gebleken dat de kinderen – tot de moeder dit niet langer toestond – zelfs de kaarten verscheurden die de vader jaarlijks aan hen stuurt voor hun verjaardagen en de feestdagen. Beide kinderen hebben speltherapie gevolgd. Uit de verslagen hiervan en uit hetgeen de moeder ter zitting heeft verklaard, blijkt dat de kinderen boosheid en angst ervaren bij de gedachte aan (contact met) de vader. Hoewel de therapie positief is afgesloten en de therapeut heeft geconcludeerd dat de kinderen hetgeen er in hun hoofd speelt een plekje kunnen geven en – zoals de moeder stelt – de kinderen in therapie hebben geleerd beter met hun angst om te gaan, is bij hen de angst voor de vader kennelijk niet afgenomen, hetgeen naar het oordeel van het hof zorgwekkend is.
Het hof stelt vast dat de moeder onmachtig is gebleken de omgang met de vader te ondersteunen. Ook tijdens de jarenlange afwezigheid van de vader is de moeder niet in staat geweest de kinderen te sturen en te begrenzen in hun afwijzende houding richting de vader. De recent door haar gevolgde EMDR-behandelingen hebben daar kennelijk nog geen verandering ten goede in gebracht.
Mede op basis van het verhandelde ter zitting op 25 juli 2017 acht het hof het zelfs aannemelijk dat het negatieve beeld bij de moeder over de vader de weerstand van de kinderen tegen de vader en hun daaruit voortvloeiende angst en boosheid in hoge mate beïnvloedt en dat dit beeld van de moeder de weerstand van de kinderen heeft vergroot.
Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof blijkt dat [minderjarige 1] getuige is geweest van ruzies tussen haar ouders. Het hof begrijpt dat deze gebeurtenissen hebben kunnen bijdragen aan het beeld dat [minderjarige 1] van de vader heeft. Zij was immers vier toen haar ouders uiteen gingen. Het hof is echter van oordeel dat deze ervaringen op zichzelf naar redelijke maatstaven niet thans nog, ruim zes jaar na het uiteengaan van de ouders, aan het contact met de vader in de weg zouden kunnen staan. Voor [minderjarige 2] geldt bovendien dat hij nog geen jaar oud was toen zijn ouders uiteen gingen, zodat hij – voor zover hij getuige is geweest van de ruzies tussen de ouders – van deze gebeurtenissen geen herinneringen meer kan hebben. Hoewel gedurende enige tijd (eind 2013, begin 2014) nog sprake was van een positief (begeleid) contact tussen de vader en [minderjarige 2] , wenst ook hij de vader inmiddels niet meer te zien.De oorzaak voor deze verandering is niet duidelijk, maar gezien zijn leeftijd destijds acht het hof het aannemelijk dat deze niet kan zijn gelegen in de gebeurtenissen ten tijde van de echtscheiding.
Het hof stelt vast dat de door de moeder gestelde mishandeling door de vader nooit is komen vast te staan en dat deze stellig wordt weersproken door de vader. De gevangenisstraf van de vader had betrekking op een gepleegd economisch delict.
De vaststelling dat de kinderen geen contact hebben met hun vader, dat zij al jaren met een zeer negatief vaderbeeld opgroeien en dat zij door de moeder als hen verzorgende ouder onvoldoende worden gestimuleerd om hun negatieve vaderbeeld bij te stellen, leidt het hof tot de conclusie dat de kinderen ernstig in hun sociaal-emotionele ontwikkeling worden bedreigd.
7.5.3.
Het hof is van oordeel dat het belang van de kinderen vergt dat in de huidige situatie spoedig verandering komt. Het hof is van oordeel dat de kinderen in de gelegenheid moeten worden gesteld om zich zelf een oordeel te vormen over hun vader en te ervaren wie hij is en wat zij van hem kunnen verwachten. Dan kunnen zij hun vaderbeeld nuanceren en de positieve eigenschappen van hun vader waarnemen en ervaren.
Om een realistisch beeld van de vader te krijgen moeten de kinderen de vrijheid krijgen om ongedwongen en onbelast contact met hem te hebben.
Daarvoor dient naar het oordeel van het hof gerichte hulp te worden ingezet in de vorm van individuele begeleiding van de ouders en begeleiding bij een voorzichtig en stapsgewijs contactherstel tussen de vader en de kinderen (BOR). Hoewel jarenlange intensieve bemoeienis van de hulpverlening er nog niet toe heeft geleid dat de kinderen onbelaste omgang met de vader kunnen hebben, zelfs niet in begeleide vorm, is het hof van oordeel dat nog niet alle middelen zijn uitgeput om dit doel alsnog te bereiken. Een eerder BOR-traject heeft weliswaar niet tot het beoogde resultaat geleid, maar sindsdien hebben de kinderen individuele hulp gekregen en heeft de moeder EMDR-therapie gevolgd. Onder deze omstandigheden heeft een nieuw BOR-traject mogelijk meer kans van slagen.
Bovendien is de mogelijkheid om dwangmiddelen in te zetten nog niet benut.
Het hof wijst er in dit kader op dat op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad en het Europese Hof van de Rechten van de Mens op nationale autoriteiten de positieve verplichting rust om het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op family life effectief te waarborgen. Indien de rechter van oordeel is dat de weigering van de met het gezag belaste ouder om medewerking aan een omgangsregeling te verlenen ongegrond is, dient hij op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog medewerking te verlenen en de omgang van de andere ouder met het kind te bewerkstelligen. Deze maatregelen dienen bovendien adequaat te zijn en snel te worden ingezet, om te voorkomen dat het verloop van de tijd onherstelbare gevolgen heeft voor de verhouding ouder-kind en de uitkomst van de zaak bepaalt (zie HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:91, alsmede EHRM 17 april 2012, zaak 805/09 en recent de uitspraken EHRM Wdowiak/Polen, 28768/12, 7 februari 2017 en D’Alconzo/Italië 64297/12, 23 februari 2017). Ook als de omgang niet tot stand kan worden gebracht door een samenwerking tussen de betrokkenen, moet de rechter maatregelen treffen om te bereiken dat de omgang tot stand komt ondanks de tegenstand van de met gezag belaste ouder, waarbij het belang van het kind op de voorgrond behoort te worden gesteld. Eerst nadat alle maatregelen zijn uitgeput hebben de nationale autoriteiten aan hun positieve verplichtingen voldaan (ERHM K.B. ea/Kroatië, 36216/13, 14 maart 2017).
Het hof is van oordeel dat de moeder niet of onvoldoende de hulp accepteert om de omgang van de kinderen met de vader te faciliteren en zodoende de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen af te wenden. In dit kader overweegt het hof dat de moeder ter zitting van het hof op 25 juli 2017 het standpunt heeft ingenomen dat de kinderen na het afsluiten van de speltherapie thans vooral rust nodig hebben en dat zij deze alleen kunnen bereiken in afwezigheid van de vader.
Met deze houding geeft de moeder er blijk van onvoldoende inzicht te hebben in de psychische schade van een dermate negatief vaderbeeld voor de kinderen. Bovendien leidt deze houding ertoe dat de kinderen verstoken blijven van de noodzakelijke begeleiding om hen te helpen tot een meer evenwichtig vaderbeeld te komen en wordt het contactherstel met de vader verder uitgesteld. Het hof is met de raad en de vader van oordeel dat, hoewel omgang niet geforceerd kan worden en kleine stappen dienen te worden gezet, uitstel van herstel van contact van de kinderen met de vader thans geen optie meer is. Het is aan beide ouders en derhalve ook aan de moeder om hun gevoelens en percepties ten opzichte van elkaar ondergeschikt te maken aan het belang van de kinderen bij een gezond en evenwichtig opvoedingsklimaat. Beide ouders dienen hieraan zonder verder uitstel mee te werken, waar nodig met inzet van hulpverlening.
Op deze grond is het hof van oordeel dat er sprake van een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen en dat voldoende is komen vast te staan dat de moeder de zorg nodig voor de opheffing hiervan niet of onvoldoende wil accepteren.
7.5.4.
Naar het oordeel van het hof is de verwachting gerechtvaardigd dat de moeder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen. Ter zitting van het hof heeft de moeder verklaard haar medewerking te zullen verlenen aan de ondertoezichtstelling, zou het hof tot het oordeel komen dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Bovendien zijn er overigens geen zorgen over de (dagelijkse) verzorging en opvoeding van de kinderen door de moeder.
Evenwel dient te worden voorkomen dat de kinderen blijvend opgroeien met het idee dat hun vader een monster is. Indien de moeder niet in staat blijkt een opvoedingsklimaat te scheppen dat de kinderen de gelegenheid biedt dit beeld bij te stellen en onbelast contact met de vader te hebben, is het aan de raad en de GI om te beoordelen of verdergaande kinderbeschermingsmaatregelen aangewezen zijn en zo nodig de rechter te verzoeken, deze te treffen.
7.5.5.
Het hof concludeert dat aan de gronden van artikel 1:255 lid 1 aanhef en sub a en b BW is voldaan.
Het hof acht een ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van één jaar noodzakelijk om de ontwikkelingsbedreigingen af te wenden, mede gelet op de nu al jaren durende problematiek en afwezigheid van de vader in het leven van de kinderen.
7.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de vader alsnog dient te worden toegewezen.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 17 februari 2016;
en opnieuw rechtdoende:
stelt de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , met ingang van heden, voor de duur van één jaar, derhalve tot 10 augustus 2018 onder toezicht van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, M.C. Bijleveld-van der Slikke en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.