ECLI:NL:GHSHE:2017:3561

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 augustus 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
200.191.189_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen ouders en kinderen met negatieve vaderbeelden

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 augustus 2017, gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn kinderen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A.M.J.M. Joosten, verzoekt om een omgangsregeling, terwijl de moeder, bijgestaan door mr. D. Haacke, zich verzet tegen omgang. De Raad voor de Kinderbescherming is ook betrokken in deze procedure. De zaak is ontstaan na een beschikking van 9 februari 2017, waarin het hof een ouderschapsonderzoek heeft gelast. Dit onderzoek, uitgevoerd door gedragsdeskundigen, heeft aangetoond dat er een negatief vaderbeeld bestaat bij de kinderen, wat hen emotioneel schaadt. De deskundigen hebben geadviseerd dat het in het belang van de kinderen is om een positieve verbondenheid met beide ouders te ervaren, maar dat dit momenteel niet mogelijk is door de situatie tussen de ouders. De moeder heeft aangegeven dat omgang met de vader niet in het belang van de kinderen is, terwijl de vader zich bereid toont om te werken aan contactherstel. Het hof heeft besloten om verdere beslissingen aan te houden tot er meer duidelijkheid is over de hulpverlening en begeleiding die nodig is voor de kinderen en de ouders. Het hof heeft de GI (Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg) aangewezen als belanghebbende en verzocht om informatie over het verloop van de hulpverlening. De zaak wordt pro forma aangehouden tot 9 februari 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 10 augustus 2017
Zaaknummer: 200.191.189/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/193223 / FA RK 14-1961
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: (thans) mr. D. Haacke.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad).

5.De beschikking d.d. 9 februari 2017

5.1.
Bij die beschikking heeft het hof – zakelijk weergegeven – een deskundigenonderzoek (meer specifiek een ouderschapsonderzoek) gelast en daarbij mw. drs. M.A.J. Goossens en dhr. A.J.G. Derikx, gedragsdeskundigen, beiden werkzaam bij Rubicon Jeugdzorg te [kantoorplaats] , tot deskundigen benoemd.
Het hof heeft daarbij bepaald dat de deskundigen tijding vóór, dan wel uiterlijk 11 mei 2017 het hof schriftelijk zullen rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek en heeft in afwachting daarvan iedere verdere beslissing aangehouden tot 11 mei 2017 pro forma.
5.2.
In rechtsoverweging 3.8.6. van die beschikking heeft het hof de deskundigen verzocht te rapporteren en te adviseren omtrent de volgende vragen:
  • In hoeverre zijn de ouders in staat elkaar ruimte te bieden voor contact met de kinderen?
  • Waar komt het negatieve vaderbeeld bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vandaan?
  • In hoeverre hebben zij op dit moment (nog) angst voor hun vader?
  • Is een contactregeling tussen de kinderen en de vader in het belang van de kinderen?
  • Zo ja, op welke wijze zou het contact dan vorm moeten krijgen?
  • In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de kinderen? En zo deze naar voren komen, welke zijn deze?

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het ‘verslag ouderschapsonderzoek’ van de deskundigen d.d. 20 april 2017;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 24 mei 2017;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 29 mei 2017;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 13 juli 2017.
6.2.
Het hof heeft aanleiding gezien een nadere mondelinge behandeling te gelasten.
6.3.
Deze nadere mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juli 2017, waarbij gelijktijdig de zaak met nummer 200.198.003/01 is behandeld, betreffende het verzoek van de vader tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen ( [minderjarige 1] , thans 10 jaar oud en [minderjarige 2] , thans 7 jaar oud). Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Joosten;
-de moeder, bijgestaan door mr. Haacke;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .

7.De verdere beoordeling

7.1.
Uit het verslag van de deskundigen maakt het hof – kort en zakelijk weergegeven – het volgende op.
Op 8 maart 2017 heeft het eerste gesprek plaatsgevonden. Hiervoor waren beide ouders uitgenodigd. De moeder heeft daags voor de afspraak afgezegd, omdat zij in verband met haar werk verhinderd was. De deskundigen hebben derhalve op die datum een individueel gesprek met de vader gevoerd.
Op 21 maart 2017 heeft een individueel gesprek met de moeder plaatsgevonden.
Op 4 en 11 april 2017 hebben gezamenlijke gesprekken met de ouders plaatsgevonden.
Aan het einde van het laatste gezamenlijke gesprek heeft de vader geëmotioneerd aangegeven dat hij, gezien de verbale en non-verbale reacties van de moeder tijdens de gesprekken, geen vertrouwen en/of hoop had dat het ouderschapsonderzoek verandering in de situatie teweeg zou gaan brengen. Om die reden achtte hij, naar het hof begrijpt, voortzetting van de gesprekken c.q. het onderzoek zinloos.
Verder hebben de deskundigen – voor zover hier nog van belang – als volgt gerapporteerd:

Op basis van de zeer beperkte onderzoekscontacten die plaats hebben kunnen vinden, hebben wij de indruk dat moeder emotioneel overvraagd wordt als zij geacht wordt vader en de kinderen ruimte en toestemming te geven om (positief) contact met elkaar te hebben. Vader heeft tijdens het individuele gesprek aangegeven dat moeder een goede moeder is voor de kinderen. Hij zegt niet te kunnen begrijpen en het moeilijk te vinden om te accepteren dat hij als vader geen ruimte krijgt. Wij hebben de indruk dat ook vader hierin zijn goede redenen heeft om dit zo te beleven.
(…)
Vanuit eigen observaties kunnen wij het negatieve vaderbeeld van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet bevestigen. Aangezien we de kinderen zelf niet gesproken of gezien hebben. Dit hebben wij enkel terug kunnen lezen in de meegezonden stukken.
(…)
Op basis van het gegeven dat moeder verteld heeft dat ze de kinderen niet geïnformeerd heeft over het lopende onderzoek, vermoeden wij dat de situatie voor de kinderen onveranderd is.
(…)
Het is in principe altijd in het belang van kinderen om verbondenheid met beide ouders te kunnen ervaren. Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat beide ouders de kinderen emotionele ruimte en toestemming bieden voor deze verbondenheid, liefst middels daadwerkelijk contact met beide ouders en voldoende vertrouwen kunnen uitspreken en uitstralen in de andere ouder.
Aan deze voorwaarde kan in deze zaak niet voldaan worden. Hieraan voorbijgaan en omgang forceren, is niet in het belang van de kinderen.
Laat onverlet dat zij voor een gezonde ontwikkeling aangewezen zijn op een genuanceerd, realistisch, maar ook zo positief mogelijk ouderbeeld van beide ouders.
(…)
Gezien de huidige situatie, is direct contact als middel om verbondenheid te ervaren nog niet mogelijk. Het blijft de verantwoordelijkheid van beide ouders om te werken aan openlijke verbondenheid van de kinderen met de andere ouder. Het demoniseren van de andere ouder dient te stoppen, aangezien dit zeer schadelijk is voor de algehele ontwikkeling van de kinderen.
7.2.
De moeder heeft bij brief d.d. 24 mei 2017, overgelegd bij voormeld V6-formulier van 24 mei 2017, als volgt gereageerd op het verslag van de deskundigen.
Hoewel de moeder het niet geheel eens is met de wijze waarop zij in het verslag is neergezet, kan zij zich vinden in de conclusie dat er geen omgang kan plaatsvinden. Het heeft de moeder veel energie gekost om überhaupt met de vader in gesprek te gaan. Zij vindt het dan ook jammer dat de vader vervolgens zo snel de handdoek in de ring heeft gegooid.
De moeder blijft bij haar standpunt dat omgang met de vader niet in het belang van de kinderen is. Omgang met de vader zou het trauma van de kinderen versterken. Bovendien zou een eventuele omgangsregeling een grote impact hebben op de moeder, hetgeen natuurlijk zijn weerslag heeft op de kinderen.
7.2.1.
Ter zitting van het hof heeft de moeder – voor zover in deze zaak van belang – in aanvulling op het voorgaande het volgende aangevoerd.
Hoewel de kinderen door middel van speltherapie hebben geleerd met hun angsten om te gaan, zijn deze angsten, alsmede het trauma nog wel aanwezig.
De moeder is nu beter in staat de kinderen te sturen als zij negatief over de vader praten en zij is ook actief bezig het negatieve vaderbeeld bij te stellen. Dit doet zij door de kaarten die vader stuurt voor de verjaardagen van de kinderen en de feestdagen opzij te zetten en te beletten dat de kinderen de kaarten doorscheuren. De kinderen wijzen omgang met de vader echter nog altijd af en de moeder acht het niet in het belang van de kinderen dat zij daartoe gedwongen worden. Dit was ook de conclusie van de laatste gezinsvoogd, op grond waarvan een verlenging van de ondertoezichtstelling medio 2016 niet zinvol werd geacht. Bovendien ziet de moeder niet in hoe zij de kinderen zou kunnen ondersteunen in de omgang met ‘de enge man’ die zij in hem zien. Het belang van de kinderen vereist op dit moment dat er rust komt in de situatie. Dat houdt in dat de vader zich niet laat zien in de straat en bij de school van de kinderen, aangezien dit de kinderen angstig maakt en het negatieve beeld van de vader in stand houdt.
Desgevraagd heeft de moeder ter zitting van het hof aan de vader toestemming verleend om met de leerkrachten van de kinderen in gesprek te gaan.
De moeder wenst de vader niet uit het leven van de kinderen ‘uit te gummen’. Zij heeft, zo meent zij, feitelijk alles gedaan om haar medewerking te verlenen aan het ouderschapsonderzoek.
7.3.
De vader heeft bij brief d.d. 29 mei 2017, overgelegd bij voormeld V6-formulier van 29 mei 2017, geen inhoudelijke reactie op het verslag van de deskundigen gegeven.
7.3.1.
Ter zitting van het hof heeft de vader – voor zover in deze zaak van belang – het volgende aangevoerd
De vader is nog steeds bereid om alles te doen wat nodig is om het contactherstel mogelijk te maken. De moeder is echter niet intrinsiek gemotiveerd om aan een traject deel te nemen dat erop is gericht de vader een rol in het leven van de kinderen te geven. De vader leeft continue met de vrees dat hij de kinderen pas leert kennen als zij volwassen zijn en dat de kinderen opgroeien met een beeld van de vader als monster.
Er zijn geen gronden om de vader het recht op omgang met de kinderen te ontzeggen. De detentie van de vader was niet opgelegd vanwege een geweldsdelict. Van huiselijk geweld is nimmer sprake geweest. [minderjarige 1] is wel getuige geweest van heftige ruzies tussen de ouders, hetgeen de vader betreurt. Beide ouders hadden hier echter een aandeel in.
De vader betwist dat hij de kinderen in de straat of op school opzoekt c.q. opwacht. De vader rijdt in de auto van zijn vriendin en zij gebruikt haar auto ook voor haar werk (op locatie). Om die reden kan deze auto logischerwijs in de buurt van de school of in de straat zijn gesignaleerd. De leerkrachten van de kinderen kunnen onmogelijk hebben verklaard dat zij de vader hebben gezien bij de school, zoals de moeder beweert, aangezien zij de vader niet kennen en derhalve niet weten hoe hij eruit ziet.
De vader betwist voorts dat de GI op enig moment het standpunt heeft ingenomen dat omgang niet in het belang van de kinderen is. De GI heeft de vader zelfs geadviseerd onbegeleide omgang met [minderjarige 2] te verzoeken, maar uiteindelijk moeten concluderen dat de sleutel tot (onbelaste) omgang tussen de kinderen en de vader bij de moeder ligt.
De moeder strooit zand in ieders ogen door eerst speltherapie voor de kinderen in te zetten – hoewel de betrokken hulpverlening dat destijds niet noodzakelijk oordeelde; hulpverlening diende gericht te zijn op het contactherstel – en nu door ‘rust’ en nog meer tijd te vragen. De moeder probeert langzaam de vader uit het leven van de kinderen weg te gummen. De vader is nog steeds bereid en in staat zijn geduld te bewaren, maar dat betekent niet dat men nu moet gaan stilzitten. Om die reden verzoekt de vader (de ondertoezichtstelling uit te spreken en) de beoordeling van zijn verzoek om vaststelling van een omgangsregeling aan te houden, zodat het hof nog enige tijd zicht heeft op het verloop van de in het kader van de ondertoezichtstelling in te zetten (omgangs)begeleiding en de resultaten daarvan kan meenemen in de uiteindelijk te nemen beslissing.
7.4.
De raad heeft ter zitting als volgt geadviseerd.
De raad betreurt dat het ouderschapsonderzoek de ouders niet verder heeft gebracht. De rode draad in alle stukken is steeds weer dat de sleutel tot omgang tussen de vader en de kinderen bij de moeder ligt. De kinderen hebben stappen gezet met de speltherapie en de moeder heeft EMDR-therapie gevolgd. In vervolg daarop zou er in de visie van de moeder rust moeten komen in de situatie. De raad kan dit echter niet volgen, aangezien niet duidelijk is wat de moeder daarmee wil bereiken.
De raad is van mening dat men nu niet tot stilstand moet komen, maar dat zorgvuldige stappen dienen te worden gezet richting contactherstel, met inzet van begeleiding voor de ouders en de kinderen. In ieder geval dient er een duidelijk plan te komen, of dit nu in het vrijwillig of het gedwongen kader is. De raad kan uit het betoog van de moeder niet opmaken wat zij concreet wil doen om dit in werking te zetten.
De raad heeft tot slot geadviseerd om het contact gewoon maar eens te laten plaatsvinden. Het kan beter gaan dan de moeder verwacht. Dan is het aan de moeder om haar verwachtingen bij te stellen. Ook als de kinderen op een negatieve manier reageren, hoeven er tijdens het contact nog geen vervelende dingen te zijn voorgevallen.
7.5.
Het hof oordeelt als volgt.
7.5.1.
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
7.5.2.
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 en lid 3 aanhef en sub a, b en d BW ontzegt de rechter het recht op omgang – al dan niet voor bepaalde tijd – indien:
- omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
- de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang;
- omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
7.5.3.
Tussen partijen is in geschil of de vader het recht op omgang met [minderjarige 2] ontzegd moet worden.
7.5.4.
Het hof heeft in de zaak met nummer 200.198.003/01 heden eveneens een beschikking gegeven. In die beschikking heeft het hof geoordeeld dat – zakelijk weergegeven – de kinderen ernstig in hun sociaal-emotionele ontwikkeling worden bedreigd doordat zij geen contact hebben met hun vader, zij voorts al jaren met een zeer negatief vaderbeeld opgroeien en zij door de moeder onvoldoende worden gestimuleerd om het negatieve vaderbeeld bij te stellen.
Het hof heeft in die beschikking tevens overwogen dat gerichte hulp dient te worden ingezet in de vorm van individuele begeleiding van de ouders en begeleiding bij een voorzichtig en stapsgewijs contactherstel tussen de vader en de kinderen (BOR).
Het hof heeft geoordeeld dat deze hulp, die nodig is om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen af te wenden, door de moeder niet of onvoldoende wordt geaccepteerd en dat (daarmee) aan de gronden van artikel 1:255 lid 1 aanhef en sub a en b BW is voldaan. Het hof heeft derhalve de kinderen onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (de GI) voor de duur van één jaar.
Op grond van het voorgaande merkt het hof de GI vanaf heden aan als belanghebbende in de onderhavige zaak.
7.5.5.
Het hof wenst het verloop en de resultaten van het door de GI te initiëren BOR-traject en aanvullende hulpverlening, alsmede de resultaten van de overige inspanningen van de GI af te wachten, alvorens te beslissen op het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen.
Het hof hoopt en verwacht dat binnen zes maanden vanaf heden de nodige hulpverlening c.q. begeleiding is gestart en dat de GI het hof van informatie kan voorzien over het verloop en de (voorlopige) resultaten daarvan.
7.6.
Het hof zal derhalve de GI verzoeken het hof daaromtrent vóór de hierna te noemen datum te informeren en iedere verdere beslissing op het verzoek van de vader in de onderhavige zaak aanhouden tot pro forma 9 februari 2018.
7.7.
Na ontvangst van het bericht van de GI zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren en het hof te berichten over de gewenste volgende procedurestap.

8.De beslissing

Het hof:
merkt de GI vanaf heden aan als belanghebbende in de onderhavige zaak;
verzoekt de GI het hof uiterlijk twee weken vóór 9 februari 2018 te informeren over het verloop en de (voorlopige) resultaten van het BOR-traject en aanvullende hulpverlening alsmede over de (voorlopige) resultaten van de overige inspanningen van de gezinsvoogd;
houdt iedere verdere beslissing op het verzoek van de vader in hoger beroep aan tot
pro forma 9 februari 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, M.C. Bijleveld-van der Slikke en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.