Uitspraak
5.De beschikking d.d. 9 februari 2017
- In hoeverre zijn de ouders in staat elkaar ruimte te bieden voor contact met de kinderen?
- Waar komt het negatieve vaderbeeld bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vandaan?
- In hoeverre hebben zij op dit moment (nog) angst voor hun vader?
- Is een contactregeling tussen de kinderen en de vader in het belang van de kinderen?
- Zo ja, op welke wijze zou het contact dan vorm moeten krijgen?
- In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de kinderen? En zo deze naar voren komen, welke zijn deze?
6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
7.De verdere beoordeling
Op basis van de zeer beperkte onderzoekscontacten die plaats hebben kunnen vinden, hebben wij de indruk dat moeder emotioneel overvraagd wordt als zij geacht wordt vader en de kinderen ruimte en toestemming te geven om (positief) contact met elkaar te hebben. Vader heeft tijdens het individuele gesprek aangegeven dat moeder een goede moeder is voor de kinderen. Hij zegt niet te kunnen begrijpen en het moeilijk te vinden om te accepteren dat hij als vader geen ruimte krijgt. Wij hebben de indruk dat ook vader hierin zijn goede redenen heeft om dit zo te beleven.
8.De beslissing
pro forma 9 februari 2018.