ECLI:NL:GHSHE:2017:3573

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 augustus 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
200.205.482_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgangsregeling tussen vader en moeder met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 oktober 2016, waarin zijn verzoek om een omgangsregeling met zijn kinderen werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.A. van de Laar, verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en hem eenmaal per veertien dagen omgang te verlenen met zijn kinderen, [jongmeerderjarige] en [minderjarige]. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H. Kroon, verzocht het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, dan wel het beroep ongegrond te verklaren en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juli 2017 werd duidelijk dat de vader in voorarrest verblijft en dat er zorgen zijn over zijn geschiktheid tot omgang. De raad voor de Kinderbescherming adviseerde om het verzoek van de vader af te wijzen, omdat hij niet had aangetoond dat zijn leven op orde is en omgang niet in het belang van de kinderen zou zijn. Het hof overwoog dat de vader onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden die een omgangsregeling rechtvaardigen. Bovendien was [jongmeerderjarige] inmiddels meerderjarig, waardoor het verzoek ten aanzien van haar niet meer ontvankelijk was.

Uiteindelijk besloot het hof om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en het verzoek van de vader af te wijzen. De beslissing werd genomen op 10 augustus 2017 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 10 augustus 2017
Zaaknummer: 200.205.482/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/310502 / FA RK 16-3718
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
woonplaats gekozen hebbende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.H. Kroon.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging]
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 4 oktober 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 december 2016, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en/of althans het beroep gegrond te verklaren en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vader eenmaal per 14 dagen omgang zal hebben met [jongmeerderjarige] en [minderjarige] en wel van vrijdag 18.00 uur tot zondag 19.00 uur, of althans gedurende een periode welke het hof redelijk en billijk acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 19 januari 2017, heeft de moeder verzocht, bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader in zijn appel niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn beroep ongegrond te verklaren en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juli 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Van de Laar namens de vader;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Kroon;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de vader verzocht om aanhouding van de mondelinge behandeling wegens afwezigheid van de vader. Het hof heeft dit verzoek ter zitting afgewezen, aangezien voor de vader vanuit de PI te [verblijfplaats] zogenoemd beveiligd vervoer was geregeld. Dat de vader om hem moverende redenen van dit vervoer heeft afgezien, kan niet leiden tot aanhouding van de zaak.
2.5.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het journaalbericht van de advocaat van de moeder van 13 juli 2017 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
  • het faxbericht van de advocaat van de vader van 21 juli 2017, ingekomen op diezelfde datum waaruit blijkt dat de vader in voorarrest verblijft in de PI te [verblijfplaats] .

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [jongmeerderjarige] (hierna: [jongmeerderjarige] ), op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over de kinderen uit.
3.2
Aan de vader is meermaals een contact- en of straatverbod voor een bepaalde periode
opgelegd, voor het eerst bij vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch (thans rechtbank
Oost-Brabant) d.d. 11 september 2008, voor het laatst bij vonnis van 14 december 2012 van
die rechtbank, welk laatste vonnis bij arrest van dit hof van 9 juli 2013 is bekrachtigd.
3.3.
Bij beschikking van 3 december 2013 heeft de rechtbank Oost-Brabant de indertijd door de vader verzochte omgangsregeling afgewezen.
3.4.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie bij de rechtbank Oost-Brabant op 14 juli 2016, heeft de vader verzocht, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [jongmeerderjarige] en [minderjarige] eenmaal per 14 dagen gedurende het weekeinde van vrijdag 18.00 uur tot zondag 19.00 uur en gedurende de helft van de erkende feestdagen en de helft van de schoolvakanties vrijelijk contact/omgang zullen mogen hebben met de vader. Kosten rechtens.
3.5.
De moeder heeft zich verweerd en zij heeft verzocht om het verzoek van de vader af te wijzen.
3.6.
Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank het verzoek van de vader afgewezen.
3.7.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De vader voert, kort samengevat, in het beroepschrift aan dat hij altijd een goede vader voor de kinderen is geweest. Er zijn weliswaar problemen tussen partijen geweest, maar dit is aan hen beiden te wijten. Sedert 2013 hebben partijen echter geen conflicten meer met elkaar gehad. De vader is al geruime tijd niet meer gedetineerd, staat thans goed in het leven, heeft woonruimte en werk. Hij is van mening dat de kinderen recht hebben op omgang met de vader. De moeder heeft de kinderen echter tegen de vader opgezet en hen een onjuist beeld van de vader gegeven. De moeder laat zich jegens de kinderen ten onrechte op zeer negatieve wijze over de vader uit en zij tracht te bewerkstelligen dat de kinderen geen contact meer met hem willen hebben.
De vader betwist dan ook dat hij niet heeft aangetoond dat sprake is van gewijzigde omstandigheden waardoor er weer omgang zou kunnen plaatsvinden. Hij wil dan ook graag eenmaal per 14 dagen in het weekeinde contact met de kinderen, waarbij hij zich realiseert dat daarbij een opbouw noodzakelijk is, zodat de kinderen weer aan contact met hem kunnen wennen. De vader acht zich thans wel geschikt tot omgang en hij is van mening dat er thans geen ontzeggingsgronden ex artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) meer zijn.
Tijdens de mondelinge behandeling is door de advocaat van de vader onder meer naar voren gebracht dat de vader thans in voorarrest verblijft in de PI te [verblijfplaats] , omdat hij verdacht wordt van bedreiging, alsook dat de vader geen woonruimte en geen werk (meer) heeft.
3.9.
De moeder voert, kort samengevat, in het verweerschrift aan dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de vader niet heeft aangetoond dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. Gezien dit oordeel van de rechtbank, had het op de weg van de vader gelegen om zijn stellingen niet alleen nader te onderbouwen, maar ook aan te tonen en met bewijzen te ondersteunen. De vader heeft dit nagelaten. Hij gaat er voorts aan voorbij dat er geen rapport van de kliniek waar hij heeft verbleven is overgelegd en dat er geen duidelijkheid is over zijn drugsgebruik. Nu er geen gewijzigde omstandigheden zijn, dient de vader in zijn verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair, voor zover de vader wel ontvankelijk is, dient het verzoek te worden afgewezen, nu de vader niet heeft aangetoond dat hij zijn leven duurzaam heeft verbeterd. De moeder is evenals de rechtbank, van mening dat het voor de kinderen te belastend is om hen bij een eventueel raadsonderzoek te betrekken. De vader heeft geen zelfinzicht en lijkt de impact van de gebeurtenissen op de kinderen niet te beseffen. De moeder ontkent met klem dat zij de vader als slecht afschildert. Zij acht de vader ongeschikt tot omgang en bovendien acht zij omgang met de vader niet in het belang van de kinderen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder nog naar voren gebracht dat het feit dat de vader thans in voorarrest verblijft en onomstotelijk is komen vast te staan dat hij geen woonruimte en geen werk heeft, haar standpunt ondersteunt.
3.10.
De raad heeft ter zitting van het hof geadviseerd om het verzoek van de vader af te wijzen, nu de vader niet inzichtelijk heeft gemaakt dat zijn leven op orde is en omgang geenszins in het belang van [minderjarige] is. Er is geen zinvolle basis voor het opstarten van omgang of een raadsonderzoek, aldus de raad.
3.11.
Het hof stelt allereerst vast dat [jongmeerderjarige] onlangs achttien jaar is geworden en derhalve (jong)meerderjarig, zodat reeds hierom het verzoek van de vader ten aanzien van [jongmeerderjarige] dient te worden afgewezen aangezien hiervoor de wettelijke grondslag ontbreekt.
3.12.
Ten aanzien van het verzoek van de vader, voor zover dit betrekking op [minderjarige] heeft, overweegt het hof als volgt.
3.13.
Het hof acht zich, voor zover de vader heeft verzocht om een onderzoek door de raad, op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen.
3.14.
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.15.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en na eigen beoordeling en waardering tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de vader zijn stelling dat sprake is van gewijzigde omstandigheden waardoor er omgang zou kunnen plaatsvinden tussen hem en [minderjarige] , onvoldoende heeft onderbouwd. In dit oordeel heeft het hof tevens betrokken het advies van de raad, alsook het gegeven dat uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vader thans, ten tijde van de zitting van het hof, in voorarrest verblijft in de PI te [verblijfplaats] , dat hij thans geen woonruimte (meer) tot zijn beschikking heeft en hij ook geen werk heeft. Aangezien de vader aldus niet, dan wel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn leven thans wel op orde heeft, is er van gewijzigde omstandigheden geen sprake en zal het hof het verzoek van de vader afwijzen.
3.16.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
4 oktober 2016;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, H. van Winkel en H.J.M Van Arkel-van Gasselt, bijgestaan door de griffier, en is op 10 augustus 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.