3.3.De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert in haar beroepschrift het volgende aan.
De moeder betwist niet dat [minderjarige] speciale zorg nodig heeft, dat de ouders onenigheid hebben of dat de juridische procedures tussen ouders veel spanningen opleveren. Zij betwist in grief 1 wel dat [minderjarige] , die geen weet heeft van de discussies en de procedures tussen de ouders, daarvan dusdanig veel mee krijgt dat haar ontwikkeling daardoor wordt bedreigd. Gebleken is dat beide ouders in staat zijn de gevoelens van innerlijke onrust te beperken, zodat [minderjarige] tijdens de overdracht geen spanningen ervaart. [minderjarige] heeft bovendien niet in de gaten waardoor spanningen bij de moeder (zijn) ontstaan, zodat het niet zo kan zijn dat [minderjarige] in een loyaliteitsconflict komt vanwege eventuele spanningen.
Uit de jurisprudentie blijkt ook dat strijd (en spanningen) tussen ouders niet per definitie leidt/leiden tot een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Wanneer een kind geen zorgelijk gedrag vertoont, zich goed ontwikkelt op school en de ouders noodzakelijke hulpverlening inschakelen, is niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling.
Het risico op een ontwikkelingsbedreiging moet niet slechts reëel zijn; er dient sprake te zijn van een concreet risico. Er zijn in casu geen concrete signalen van bijvoorbeeld school of huisarts waaruit blijkt dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] heeft in het verleden wat zorgelijk gedrag vertoond, maar daarvoor is hulp ingezet. De ontwikkeling van [minderjarige] wordt nauwlettend in de gaten gehouden en waar nodig wordt hulp ingeschakeld.
De moeder acht het nodig dat concrete situaties worden benoemd om de noodzaak van ondertoezichtstelling aan te tonen. Dit wordt echter door zowel de raad, de GI als de rechtbank achterwege gelaten. Er worden mogelijke toekomstige problemen beschreven zonder dat te concluderen dat nu sprake is van een gevoel van emotionele onveiligheid, een loyaliteitsconflict en/of concrete belasting van [minderjarige] .
Uit de jurisprudentie volgt, aldus de moeder verder in grief 2, dat – ook als sprake is van een ontwikkelingsbedreiging – er geen grond is voor ondertoezichtstelling, als de noodzakelijke hulpverlening in vrijwillig kader wordt geaccepteerd, zoals hier het geval is. De moeder heeft vanaf het begin zelf hulpverlening voor [minderjarige] , haarzelf en de ouders gezamenlijk ingeschakeld. Zij zal dit blijven doen. Vanuit haar pedagogische achtergrond kan zij ook goed inschatten of (extra) hulpverlening voor [minderjarige] noodzakelijk is.
Dat resultaten van de hulpverlening zijn uitgebleven komt niet door het niet of onvoldoende accepteren van noodzakelijke hulpverlening, maar door een samenloop van omstandigheden, waaronder het niet meewerken van de vader aan hulpverlening. Er is in een vrijwillig kader nog andere hulpverlening mogelijk die een uitkomst kan bieden. De moeder waardeert het als een professional in deze meedenkt. Zij is bereid op vrijwillige basis met de GI om tafel te gaan zitten om een veiligheidsplan op te stellen.
De meerwaarde van een verplichte gezinsvoogd acht de moeder nihil. Nu de vader geen gezag heeft, kan een gezinsvoogd er niet voor zorgen dat de vader te allen tijde meewerkt aan hulpverlening en ook overigens kan een gezinsvoogd geen verandering afdwingen bij de vader. De vader kan zijn toezegging dat hij meewerkt aan noodzakelijke hulp ook gestand doen als er geen ondertoezichtstelling is. Een gezinsvoogd kan naar alle waarschijnlijkheid ook niets veranderen aan de onderliggende problematiek van de ouders, die met name is gelegen in het moeizame communicatie- en overlegpatroon. Hiervoor lijkt de inzet van een gespecialiseerde therapeut vereist. De aanwezigheid van een gezinsvoogd heeft eerder een averechts effect, in die zin dat de onrust en de spanningen juist toenemen.
De moeder heeft ter zitting bij het hof aanvullend het volgende naar voren gebracht.
De weekendregeling loopt goed op het halen en brengen na. De moeder dient [minderjarige] op te halen bij de vader, maar zij is hier vanwege haar fysieke beperking niet toe in staat en kan hiertoe ook niet terugvallen op haar netwerk. Nu de vader zich wil houden aan de beschikking van het hof over het halen en brengen, heeft de moeder zich genoodzaakt gezien hierover een kort geding procedure te beginnen. Deze procedure loopt nog.
Dat de moeder niet mee wil werken aan Kinderen uit de Knel (KUK) is geen onwil. Zij wil eerst aan zichzelf werken. De artsen hebben aangegeven dat de moeder zichzelf in acht moet nemen. De moeder vraagt zich bovendien af of KUK wel geschikt is hier.
De moeder heeft desgevraagd te kennen gegeven dat zij een groot voorstander is van een tijdelijke “time-out” in het contact tussen haar en de vader. Zij zou dit echter liever in een vrijwillig kader doen met bijvoorbeeld een vrijwillige gezinsvoogd. Mocht de bestreden beschikking worden bekrachtigd dan is de moeder bereid haar medewerking te verlenen aan een “time-out” tussen de ouders.
Over de overdracht van [minderjarige] in geval van een eventuele “time-out” heeft de moeder nog naar voren gebracht dat wat haar betreft de overdracht gewoon bij de ouders thuis blijft plaatsvinden, nu dit niet een hele gespannen situatie oplevert en de moeder overdracht op het kantoor van de GI dan wel bij school niet in het belang van [minderjarige] acht.