ECLI:NL:GHSHE:2017:3646

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 augustus 2017
Publicatiedatum
18 augustus 2017
Zaaknummer
200.220.555_01 en 02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming verhuizing van minderjarige naar Engeland en zorgregeling

In deze zaak gaat het om de toestemming voor de verhuizing van de minderjarige dochter van partijen, geboren in 2011, naar Engeland door de moeder. De vader heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg, die de moeder toestemming gaf om te verhuizen, te vernietigen. De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder met de minderjarige mocht verhuizen en dat zij de minderjarige kon inschrijven op een Engelse school. De vader is van mening dat de verhuizing niet in het belang van de minderjarige is en heeft bezwaren geuit over de gevolgen van de verhuizing voor de omgang met de minderjarige. De moeder heeft echter betoogd dat de verhuizing noodzakelijk is voor haar en de minderjarige, gezien haar relatie met haar partner in Engeland en haar financiële situatie. Het hof heeft de belangen van beide ouders en de minderjarige afgewogen en geconcludeerd dat de verhuizing in het belang van de minderjarige is. Het hof heeft de verzoeken van de vader om de raad met een onderzoek te belasten en een bijzondere curator te benoemen afgewezen. De moeder heeft voldoende aangetoond dat de verhuizing goed is voorbereid en dat de minderjarige zich zal aanpassen aan de nieuwe situatie. De zorgregeling is ook besproken, waarbij het hof heeft geoordeeld dat de voorgestelde regeling van de moeder, die rekening houdt met de belasting van het reizen voor de minderjarige, het beste is. De vader heeft recht op contactmomenten, maar de regeling die de moeder heeft voorgesteld is in het belang van de minderjarige. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 18 augustus 2017
Zaaknummers: 200.220.555/01 (hoofdzaak)
200.220.555/02 (schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad)
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/234101 / FA RK 17-1324
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M.E. Rietjens,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats 1] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.M.H. Vullings.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 juli 2017, bekend onder voormeld zaaknummer. Bij voornoemde – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank vervangende toestemming aan de moeder verleend om met ingang van 1 augustus 2017 met de minderjarige dochter van partijen, [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011, te verhuizen naar [woonplaats 2] , Engeland. Voorts heeft de rechtbank vervangende toestemming aan de moeder verleend om [minderjarige] met ingang van het schooljaar 2017/2018 in te schrijven bij High Down School te [woonplaats 2] , Engeland. Tot slot heeft de rechtbank het aan de beschikking van de rechtbank Limburg van 6 januari 2016 gehechte ouderschapsplan d.d. 26 november 2015 gewijzigd voor wat betreft de regeling in de verdeling van de zorg en opvoedingstaken op de in de bestreden beschikking aangegeven wijze.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 augustus 2017, heeft de
vader verzocht de werking van de voormelde beschikking te schorsen en voormelde beschikking te vernietigen, en opnieuw rechtdoende,
primair
  • de inleidende verzoeken van de moeder af te wijzen;
  • te bepalen dat partijen een co-ouderschapsregeling over [minderjarige] zullen uitoefenen in die zin dat zij de zorg over [minderjarige] 50-50 zullen verdelen;
  • de raad met een onderzoek te belasten om te onderzoeken of een emigratie naar Engeland in het belang van [minderjarige] is en welke zorgverdeling in het belang van [minderjarige] is;
  • ingevolge artikel 1:250 BW een bijzondere curator te benoemen om [minderjarige] te vertegenwoordigen;
subsidiair
  • een contactregeling te bepalen tussen de vader en [minderjarige] die recht doet aan hun onderlinge band, met in ieder geval 25 contactmomenten per jaar en waarbij de meeste contacten in Nederland plaats zullen vinden;
  • een ruime financiële compensatie door de moeder aan de vader.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 augustus 2017, heeft de moeder verzocht de vader in zijn hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
Bij journaalbericht met producties, ingekomen ter griffie op 10 augustus 2017, heeft de vader zijn subsidiaire verzoek gewijzigd en gespecificeerd en het hof verzocht om:
  • een contactregeling te bepalen tussen de vader en [minderjarige] die recht doet aan hun onderlinge band met 21 contactmomenten, waarvan 4 in Engeland (ieder jaargetijde) en 17 in Nederland;
  • te bepalen dat de moeder de vader een financiële compensatie dient te betalen van € 1.750,- per 4 contactmomenten in Engeland;
  • te bepalen dat de moeder de vader een financiële compensatie dient te betalen voor de door de vader gemaakte juridische kosten, waaronder de kosten voor een advocaat en het griffierecht in beide instanties, in goede justitie door het hof te bepalen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. M.M.E. Rietjens;
  • de moeder, bijgestaan door mr. J.M.H. Vullings;
  • de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • een journaalbericht van de vader met productie, ingekomen ter griffie op 14 augustus 2017;
  • de ter zitting door mr. Rietjens voorgedragen pleitnota.

3.De omvang van het geschil

3.1.
De vader voert in zijn appelschrift, zoals aangevuld ter zitting, samengevat het volgende aan. De vader heeft zwaarwegende bezwaren tegen de verhuizing van [minderjarige] naar Engeland. De verhuizing is niet noodzakelijk. De relatie van de moeder is niet duurzaam en bestendig. De moeder heeft haar kansen op de Nederlandse arbeidsmarkt niet onderzocht. De moeder en [minderjarige] zullen door de verhuizing volledig (financieel) afhankelijk zijn van de partner van de moeder. De moeder heeft de vader niet continue op de hoogte gehouden en/of betrokken bij de voorbereiding van de verhuizing. Een verhuizing zal de communicatie tussen de partijen (nog meer) verslechteren. Door de emigratie zal de continuïteit van de woon- en sociale leefomgeving van [minderjarige] worden doorbroken en het contact tussen [minderjarige] en de vader verminderen. Spontane omgangsmomenten zijn niet meer mogelijk, de omgangsregeling is niet meer flexibel en kan ook niet meer worden uitgebreid. Het contact tussen [minderjarige] en de vader wordt onacceptabel verminderd. Het contact tussen [minderjarige] en de vader kan na een verhuizing van [minderjarige] naar Engeland veelal niet meer in een voor beiden vertrouwde omgeving plaatsvinden. De contacten tussen de vader en de school van [minderjarige] zullen verdwijnen, althans verminderen. De kosten en reistijd zullen na de verhuizing van [minderjarige] aanzienlijk toenemen. De moeder stort zich met [minderjarige] in een onzekere situatie, nu er nog onduidelijkheid over de Brexit bestaat en dan met name over de mogelijkheid tot het verkrijgen van een verblijfsstatus en sociale zekerheden voor de moeder. Er is een toename van vreemdelingenhaat in Engeland. Er dient door de raad nader onderzoek te worden gedaan naar de vraag of een verhuizing naar Engeland in het belang van [minderjarige] is of een bijzondere curator te worden benoemd. De vader wil graag meer tijd doorbrengen met [minderjarige] . Hij gaat samenwonen met zijn huidige partner in Limburg. [minderjarige] is gebaat bij een gelijkwaardige verdeling van de zorg tussen haar ouders.
Subsidiair stelt de vader zich op het standpunt dat, indien de moeder met [minderjarige] naar Engeland mag verhuizen, dat er meer contactmomenten tussen hem en [minderjarige] moeten worden vastgesteld, waarbij het merendeel van de contacten in Nederland dienen plaats te vinden en de moeder aan de vader een financiële compensatie dient te betalen van € 1.750,- per vier bezoekmomenten in Engeland. De moeder dient in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.2.
De moeder voert in haar verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, samengevat het volgende aan. Het is voor de moeder noodzakelijk om naar Engeland te verhuizen. De partner van de moeder heeft een vaste baan in Engeland en is ook omwille van een co-ouderschaps-regeling voor zijn zoon aan Engeland gebonden. Voorts heeft de moeder haar werkzaamheden als zelfstandige in Nederland moeten beëindigen. Zij heeft thans geen werk meer. De moeder heeft een stabiele en goede relatie met haar partner. Door de verkoop van de woning, spaargeld en – naar het zich laat zien – de start van een onderneming heeft de moeder voldoende financiële middelen om haar financiële onafhankelijkheid te behouden.
De moeder heeft haar wens om naar Engeland te verhuizen in oktober 2016 met de vader gedeeld en de vader sedertdien continue op de hoogte gehouden van alle ontwikkelingen rondom de voorgenomen verhuizing naar Engeland. De moeder heeft de vader geïnformeerd over de nieuwe leefomgeving van [minderjarige] . De communicatie tussen partijen is altijd goed geweest. Door de procedure verloopt de communicatie thans moeizaam. Een verandering van de woonomgeving betekent niet automatisch dat dit niet goed zou zijn voor [minderjarige] . [minderjarige] blijft haar contacten in [plaats 1] en [plaats 2] onderhouden. Er is sprake van een zeer uitgebreide zorgregeling waarbij de vader [minderjarige] – met het oog op de belasting van het reizen voor [minderjarige] – weliswaar vier keer per jaar minder ziet, maar per saldo wel minstens veertien dagen meer. Daarnaast kan er via de digitale weg contact plaatsvinden. Er hebben nimmer spontane extra contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] plaatsgevonden. De moeder is bereid om in [woonplaats 2] een huiselijke plek voor de vader te regelen waar hij met [minderjarige] kan verblijven. Het staat de vader vrij om contact met de school van [minderjarige] te onderhouden en de moeder zal dit faciliteren. De moeder zal voorts nagenoeg alle kosten dragen die gepaard gaan met de contacten tussen [minderjarige] en de vader in Engeland, naast de reiskosten van [minderjarige] en haar naar Nederland. De Brexit zal geen gevolgen voor de moeder hebben. De moeder betwist dat sprake is van vreemdelingenhaat in Engeland. De vader heeft ter zitting in eerste aanleg verklaard in de beslissing van de rechtbank te zullen berusten. De moeder heeft na de beschikking en voorafgaand aan de melding van de vader dat hij hoger beroep zou aantekenen de nodige voorbereidingen voor de verhuizing naar Engeland getroffen. De door de moeder geregelde zaken kunnen niet meer worden teruggedraaid zonder financiële en emotionele schade. De moeder voert gemotiveerd verweer tegen het verzoek van de vader om de raad met een onderzoek te belasten en de benoeming van een bijzondere curator.
De vader heeft eerder nooit om een uitbreiding van de omgangsregeling met [minderjarige] verzocht. De moeder betwist gemotiveerd dat de vader in [woonplaats 3] gaat wonen. Het verzoek van de vader om het vaststellen van een co-ouderschapsregeling is bovendien praktisch niet uitvoerbaar.
Er is tenslotte geen reden om de moeder in de proceskosten te veroordelen.
3.3.
De raadsvertegenwoordiger adviseert de door de moeder verzochte verhuizing met [minderjarige] toe te staan en een fatsoenlijke omgangsregeling vast te stellen die in het belang van [minderjarige] is. Daarbij gaat het niet om een omgangsregeling die per definitief meer of minder contactmomenten omvat, maar om een regeling die voor [minderjarige] – in verband met de belasting van het reizen – haalbaar is. De communicatie tussen partijen is ten opzichte van voorheen mogelijk verslechterd. Dat is gezien deze situatie gebruikelijk, maar maakt niet dat de communicatie niet binnen afzienbare tijd weer kan verbeteren. Het is van belang dat de ouders met elkaar communiceren bij de uitvoering van de zorgregeling.

4.De motivering van de beslissing

Ten aanzien van de zaak met zaaknummer 200.220.555/02 (schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad)
4.1.
Het hof heeft ter zitting van 14 augustus 2017 aangekondigd dat in hoofdzaak en schorsingsincident gelijktijdig uitspraak zal worden gedaan op 22 augustus 2017. De vader heeft om deze reden zijn verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking ter zitting ingetrokken. Het hof zal de vader in bedoeld verzoek daarom niet- ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de zaak met zaaknummer 200.220.555/01 (hoofdzaak)
4.2.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat voor een eventuele verhuizing van [minderjarige] en ook voor een eventuele wijziging van de zorgregeling met betrekking tot [minderjarige] de toestemming van de andere ouder nodig is. Indien de ouders het hierover niet eens worden kan het geschil, op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW), worden voorgelegd aan de rechter.
4.3.
Het hof zal eerst ingaan op het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor haar verhuizing samen met [minderjarige] naar Engeland. Bij een beslissing daarover dient het hof - conform vaste rechtspraak - alle omstandigheden in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen. Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarige. Het gaat bij de afweging onder meer om het recht en het belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten, de (on)mogelijkheid om op een andere wijze aan dat belang tegemoet te komen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige te verzachten en/of te compenseren, de leeftijd van de minderjarige, de te overbruggen afstanden en de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat een ouder bij wie de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats heeft in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met de minderjarige en een eventuele nieuwe partner elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, indien de omstandigheden van het geval, na een belangenafweging zoals hiervoor genoemd, een dergelijke beslissing ook rechtvaardigen.
4.5.
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om in de onderhavige zaak een beslissing te kunnen nemen, zodat er geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten. Het hof zal de verzoeken van de vader om de raad met een onderzoek te belasten en/of een bijzondere curator te benoemen dan ook afwijzen.
4.6.
Het hof overweegt als volgt.
Partijen hebben bij hun echtscheiding in 2015 afspraken gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken met betrekking tot [minderjarige] . [minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder. Voorts zijn partijen een zorgregeling met elkaar overeengekomen die inhoudt dat [minderjarige] gedurende eenmaal per twee weken een weekend vanaf vrijdag na het werk van de vader (of eerder indien mogelijk) tot de zondagavond 18.30/19.00 uur evenals de helft van de zomervakantie en de helft van de kerstvakantie bij de vader verblijft. Partijen hebben ter zitting aangegeven dat [minderjarige] ook één week gedurende de meivakantie bij de vader verblijft.
Het hof leidt uit de door partijen overeengekomen zorgregeling af dat het van meet af aan de intentie van partijen was om de zorg- en opvoedingstaken hoofdzakelijk bij de moeder neer te leggen. Gebleken is dat de ouders aan de zorgregeling inmiddels gedurende ongeveer twee jaar uitvoering hebben gegeven. De moeder stelt dat de vader in die tijd minder contact met [minderjarige] heeft gehad dan waartoe hij op grond van de omgangsregeling gerechtigd was. De vader heeft dit ter zitting bevestigd, maar stelt dat hij dit in het belang van de [minderjarige] heeft gedaan.
4.7.
Omstreeks oktober 2016 heeft de moeder de vader geïnformeerd over de door haar voorgenomen verhuizing met [minderjarige] naar Engeland, om daar te gaan wonen bij haar nieuwe partner. Vervolgens heeft de moeder initiatief genomen om de gevolgen van die verhuizing met de vader te bespreken teneinde tot nadere afspraken te komen. Partijen hebben met elkaar gesproken maar zijn niet tot overeenstemming gekomen, waarna de moeder de rechtbank heeft aangezocht en een toewijzende beslissing heeft verkregen zoals boven vermeld.
4.8.
In hoger beroep heeft het hof, alle belangen wederom afwegende, onderzocht of het belang van de moeder om met [minderjarige] naar haar nieuwe partner in [woonplaats 2] te verhuizen het zwaarst dient te wegen. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, en gelet ook op het instemmend advies van de raad ter zitting, is het hof van oordeel dat de bedoelde afweging dient te leiden tot toewijzing van de verzoeken van de moeder en dus tot bekrachtiging van de door de vader bestreden beschikking. In aanvulling hierop overweegt het hof (ten overvloede) nog het volgende.
4.9.
De moeder heeft inmiddels ongeveer twee jaar lang een affectieve relatie met haar nieuwe partner -een Engelsman- die zij overigens als goede vriend reeds lang daarvoor kende. Gebleken is dat de huidige partner van de moeder vanwege zijn werk en de zorg voor zijn kind op basis van een co-ouderschapsregeling gebonden is aan zijn huidige woonplaats in Engeland. Voor hem is het derhalve niet mogelijk, althans te bezwaarlijk, om uit die omgeving naar Nederland te verhuizen. De moeder heeft thans geen dienstverband en is voornemens en doende om met steun van haar partner een zelfstandige onderneming in Engeland op te richten. Voorts liggen de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [minderjarige] grotendeels bij de moeder. Om samen te kunnen wonen met haar huidige partner en de relatie op de door beiden gewenste wijze te bestendigen en uit te bouwen, is het voor de moeder derhalve noodzakelijk om naar Engeland te verhuizen. De moeder heeft hiermee haar zwaarwegend belang bij verhuizing voldoende aannemelijk gemaakt.
4.10.
Het hof heeft evenmin als de rechtbank aanleiding om aan te nemen dat de relatie van de moeder onvoldoende duurzaam en bestendig is. Daarbij behoudt de moeder na de verhuizing haar aanspraak op een onlangs toegekende WW-uitkering en beschikt zij ook overigens over voldoende middelen om haar financiële onafhankelijkheid te behouden.
4.11.
Als vaststaand kan voorts worden aangenomen dat het belang van [minderjarige] op zich zelf het meest is gediend met voortzetting van haar verblijf bij de moeder. Verder verwacht het hof dat [minderjarige] , gezien haar leeftijd en het feit dat zij reeds diverse malen is verhuisd, zich snel zal aanpassen aan haar nieuwe leefomgeving. [minderjarige] heeft haar nieuwe woonomgeving ook reeds diverse malen bezocht. Gelet op de gedocumenteerde toelichting van de moeder, is het hof van oordeel dat de moeder de verhuizing met het oog op de belangen van [minderjarige] goed heeft doordacht en voorbereid. [minderjarige] zal in Engeland (wederom) in een stabiele woonomgeving komen.
4.12.
De vader heeft in hoger beroep nog een aantal recente omstandigheden aangevoerd waaruit zou blijken dat de verstandhouding tussen de ouders inmiddels is verslechterd, hetgeen voor [minderjarige] een extra risico oplevert wanneer de verhuizing naar Engeland zou doorgaan. Het hof acht het begrijpelijk dat de verstandhouding tussen de ouders op dit moment gespannen is en dat de communicatie hieronder te lijden heeft. Gelet echter op de wijze waarop de ouders in het verleden invulling aan het ouderschap hebben weten te geven, heeft het hof er vertrouwen in dat de ouders er in te zullen slagen hun onderlinge verstandhouding na deze uitspraak weer zodanig te stabiliseren dat zij als ouders tezamen voor [minderjarige] weer optimaal beschikbaar zullen zijn.
4.13.
De vader heeft er verder op gewezen dat een verhuizing van de moeder en [minderjarige] naar Engeland beperkingen meebrengt voor de mogelijkheden van contact tussen hem en [minderjarige] . Daarmee is zowel een belang van hemzelf als een belang van [minderjarige] gemoeid. Voor de vader betekent de verhuizing van [minderjarige] dat hij [minderjarige] wellicht minder frequent zal zien. Ook “spontane” contactmomenten zijn in de nieuwe situatie niet mogelijk. Voorts wordt van de vader een bijzondere inspanning verwacht omdat hij wordt geacht een aantal contactmomenten per jaar in Engeland te gaan doorbrengen. Het hof is evenwel van oordeel dat aan de belangen van zowel de vader als [minderjarige] voldoende tegemoetgekomen wordt door de regeling welke de moeder ter invulling van de door de rechtbank bepaalde 18 contactmomenten heeft voorgesteld, waarover hieronder nader.
Toestemming inschrijving basisschool
4.14.
Inherent aan haar verhuizing naar Engeland is dat [minderjarige] naar een andere basisschool gaat. Nu de vader geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de moeder om [minderjarige] te mogen inschrijven op High Down school te [woonplaats 2] , zal het hof de bestreden beschikking ook op dit punt bekrachtigen.
Zorgregeling
4.15.
Nu het hof de bestreden beschikking van de rechtbank zal bekrachtigen voor zo ver die het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor de verhuizing van [minderjarige] betreft, zal het hof het primaire verzoek van de vader om het vaststellen van een co-ouderschapsregeling reeds om die reden afwijzen.
4.16.
De vader heeft subsidiair verzocht om een regeling vast te stellen met in ieder geval 25 contactmomenten waarbij de contacten merendeels in Nederland plaats zullen vinden. De moeder meent dat een dergelijke regeling niet het belang van [minderjarige] is. Zij heeft het aantal contactmomenten tussen de vader en [minderjarige] in Nederland in haar voorstel juist (tot 8 van de 18 in totaal) beperkt met het oog op de belasting van het reizen voor [minderjarige] . De raadsvertegenwoordiger heeft in diezelfde lijn ter zitting geadviseerd de omgangsregeling wat het reizen betreft af te stemmen op de belastbaarheid van [minderjarige] . Nu de door de vader subsidiair verzochte omgangsregeling een grotere reisbelasting voor [minderjarige] met zich mee zal brengen dan de door de moeder voorgestelde regeling, is het hof van oordeel dat het subsidiaire verzoek van de vader in hoger beroep minder dan de door de moeder voorgestelde regeling tegemoet komt aan het belang van [minderjarige] , dat hier centraal staat. De moeder heeft ter zitting bovendien verduidelijkt dat de door haar voorgestelde contactregeling minder wisselingen, en toch per saldo meer dagen voor de vader en [minderjarige] samen oplevert. Zo heeft de vader sedert de (feitelijke) scheiding van partijen 22 contactmomenten per jaar met [minderjarige] gehad, omgerekend 58 dagen per jaar, terwijl de vader in de door de moeder thans voorgestelde omgangsregeling 18 contactmomenten per jaar met [minderjarige] heeft, die per saldo 72 dagen omvatten. Van die 18 contactmomenten vinden er 8 plaats in een voor de vader en [minderjarige] tezamen vertrouwde omgeving in Nederland. Bovendien heeft de moeder aangegeven ook open te staan voor contact tussen [minderjarige] en de vader in Engeland buiten de reguliere omgangsregeling om.
4.17.
Dat een internationale omgangsregeling enige extra kosten en reistijd met zich brengt staat vast. De moeder heeft aangeboden om een bedrag van € 1.200,- per jaar aan de vader te vergoeden voor zijn reiskosten naar Engeland en logies aldaar, uiteraard rekening houdend met de besparing welke optreedt doordat de vader niet meer om de week tweemaal van [plaats 2] naar [plaats 1] en terug hoeft te rijden. De reiskosten van [minderjarige] en haarzelf naar Nederland neemt de moeder voor eigen rekening. De moeder neemt aldus met haar voorstel een aanzienlijk deel van de reiskosten voor haar rekening. Het hof acht voor de door de vader verzochte hogere vergoeding geen termen aanwezig.
4.18.
Het hof zal op grond van het voorgaande de bestreden beschikking ook op het punt van de contactregeling bekrachtigen. De bezwaren die er voor de vader aan de verhuizing en daaraan verbonden contactregeling kleven acht het hof minder zwaarwegend dan het belang van de moeder bij haar verhuizing naar [woonplaats 2] met [minderjarige] . Het hof weegt daarbij de compensatie die de moeder aan de vader biedt mee.
In beide zaken (proceskosten)
4.19.
Het hof zal tenslotte de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en het hof in het door vader gestelde geen aanleiding vindt anders te beslissen dan in dit soort zaken gebruikelijk.

5.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.220.555/02 (schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad)
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor zo ver het betreft het verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking;
in de zaak met zaaknummer 200.220.555/01 (hoofdzaak)
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 14 juli 2017;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens en
C.A.R.M. van Leuven en is op 18 augustus 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.