ECLI:NL:GHSHE:2017:3684

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 augustus 2017
Publicatiedatum
24 augustus 2017
Zaaknummer
200.207.855_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant met betrekking tot de omgangsregeling met zijn minderjarige dochter. De vader heeft verzocht om een omgangsregeling van eenmaal in de veertien dagen voor de duur van twee uur. De moeder heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikkingen. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 augustus 2017, waarbij de vader niet aanwezig was vanwege gezondheidsklachten, wat door het hof als onvoldoende onderbouwd werd afgewezen. De minderjarige is gehoord en heeft ernstige bezwaren tegen omgang met de vader geuit. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere beschikkingen en rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming, die ook tegen een omgangsregeling zijn. Het hof oordeelt dat een omgangsregeling op dit moment niet haalbaar is, gezien de bezwaren van de minderjarige en de spanningen die dit zou veroorzaken. De vader wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen eerdere beschikkingen en de beschikking van 18 oktober 2016 wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 24 augustus 2017 (bij vervroeging)
Zaaknummer: 200.207.855/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/262964 / FA RK 13-2480
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.T.A. Slof,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.C.P.M. van Acker.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 oktober 2016 en naar de beschikkingen van die rechtbank van 12 juli 2013, 24 januari 2014 en 19 februari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 januari 2017, heeft de vader verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en vast te stellen dat er op regelmatige basis, eenmaal in de veertien dagen voor de duur van twee uur, een
omgangsregeling tussen de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] en de vader dient plaats te vinden, althans subsidiair met betrekking tot het voornoemde een dusdanige beslissing te nemen als het hof redelijk acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 februari 2017, heeft de moeder verzocht de beschikkingen waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • namens de vader mr. M.M.G. Senssen, waarnemend voor mr. Slof;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Acker;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De advocaat van de vader heeft ter zitting om aanhouding van de mondelinge behandeling verzocht, omdat de vader wegens gezondheidsklachten niet in staat is te verschijnen.
Het hof heeft dit verzoek afgewezen als zijnde onvoldoende onderbouwd. Van een klemmende reden voor aanhouding van de zitting is naar het oordeel van het hof onvoldoende gebleken.
2.3.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 20 september 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, welke relatie in augustus 2011 is verbroken.
Uit deze relatie is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit, die woont bij de moeder.
3.2.
Bij verzoekschrift, ingediend ter griffie van de rechtbank op 10 mei 2013, heeft de vader verzocht een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen zoals in dat verzoekschrift is weergegeven, althans een zodanige regeling als de rechtbank juist acht.
De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
Bij beschikking van 12 juli 2013 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden en de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] en te adviseren met betrekking tot de aard, de duur en de frequentie van een eventueel vast te stellen regeling.
3.4.
De raad heeft op 24 oktober 2013 rapport uitgebracht. Bij beschikking van 24 januari 2014 heeft de rechtbank overeenkomstig het advies van de raad bepaald dat de vader gerechtigd is tot begeleide omgang met [minderjarige] in het omgangshuis van de Stichting Maashorst. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van het rapport van de Stichting Maashorst over de begeleide contacten.
3.5.
Uit het eindverslag van de Stichting Maashorst blijkt dat er in het omgangshuis geen begeleide contacten tussen de vader en [minderjarige] hebben plaatsgevonden.
Bij beschikking van 19 februari 2015 heeft de rechtbank de behandeling van de zaak aangehouden en de raad verzocht een nader onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] , de eventuele contra-indicaties daarvoor en de voorwaarden van een dergelijke regeling.
3.6.
De raad heeft op 29 juli 2015 rapport uitgebracht en de rechtbank geadviseerd de zaak aan te houden in afwachting van aanvullend onderzoek en advies door de raad. De behandeling van de zaak is vervolgens met dat doel aangehouden.
3.7.
De raad heeft op 13 juni 2016 een aanvullend rapport uitgebracht en geadviseerd om het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] af te wijzen.
3.8.
Bij beschikking van 18 oktober 2016 heeft de rechtbank het verzoek van de vader afgewezen.
3.9.
De vader kan zich met de hiervoor vermelde beschikkingen van 12 juli 2013, 24 januari 2014, 19 februari 2015 en 18 oktober 2016 niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.10.
Nu de vader geen grieven heeft aangevoerd tegen de beschikkingen van 12 juli 2013, 24 januari 2014 en 19 februari 2015, zal het hof de vader in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.
3.11.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Er zijn geen contra-indicaties voor vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] , al dan niet begeleid. De vader heeft zijn geschillen met de moeder aan de kant gezet en heeft zich volledig ingezet om een omgangsregeling te laten slagen. De moeder heeft dit niet gedaan. Zij heeft zich telkens teruggetrokken wanneer zij stappen moest zetten en heeft de problemen tussen partijen opgeblazen, hetgeen ook [minderjarige] bewust of onbewust heeft beïnvloed. De loyaliteit die [minderjarige] in de richting van haar moeder heeft is door voornoemde handelwijze van de moeder versterkt. [minderjarige] voelt geen emotionele toestemming van de moeder om contact met de vader te hebben.
Het is onrealistisch om te denken dat [minderjarige] contact met de vader zal zoeken wanneer zij daar zelf klaar voor is, gelet op het negatieve beeld dat zij van de vader heeft.
De vader heeft in april/mei 2017 vijf of zes keer via Skype een lang gesprek met [minderjarige] gevoerd. Zijn wens is dat aan die gesprekken een gevolg wordt gegeven door het opnieuw opstarten van een traject bij het omgangshuis. De vader biedt bewijs aan voor zijn stelling dat die gesprekken hebben plaatsgevonden door middel van het uitlezen van zijn telefoon.
3.12.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
Anders dan de vader stelt bestaan er wel degelijk contra-indicaties voor een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] , hetgeen ook blijkt uit het rapport van de raad van 13 juni 2016. Omgang is in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] .
Het is nodig dat er thans rust komt voor [minderjarige] en dat de vader zich neerlegt bij de situatie. [minderjarige] zelf wenst absoluut geen omgang met de vader te hebben, mede vanwege traumatische
gebeurtenissen in het verleden.
[minderjarige] zit klem tussen de ouders. De ouders zijn negatief ten opzichte van elkaar en de verwachting is niet dat dit ooit nog gaat veranderen.
De moeder betwist met klem dat zij de omgang tussen de vader en [minderjarige] heeft tegengewerkt. Zij is elke afspraak met de Maashorst nagekomen. De moeder is ermee akkoord dat [minderjarige] en de vader omgang met elkaar hebben, maar [minderjarige] zelf wil deze omgang niet.
De moeder betwist voorts dat de vader alles gedaan heeft om de omgang te laten slagen. Vele afspraken zijn door de vader afgezegd, hij was vaak moeilijk bereikbaar en diverse malen is alcoholgebruik door de raad geconstateerd. De vader heeft zich ook dreigend opgesteld richting de raad en voorts de stiefvader van [minderjarige] ten onrechte van seksueel misbruik beschuldigd. De vader heeft ondanks het advies van de raad geen hulpverlening
ingeschakeld.
De moeder gelooft niet dat er in het voorjaar van dit jaar Skype-gesprekken tussen de vader en [minderjarige] hebben plaatsgevonden. De computer bij de moeder thuis noch de telefoon van [minderjarige] zijn daarvoor uitgerust.
3.13.
De raad heeft ter zitting gepersisteerd bij het advies, zoals dat is neergelegd in het rapport van 13 juni 2016. [minderjarige] wordt steeds beslister in haar afwijzing van de vader. Het systeem is zwak. De moeder raakt snel in paniek. De vader heeft een slechte gezondheid. De opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder is goed. Ook op school gaat het goed.
Het is in het belang van [minderjarige] dat er rust komt. Er zijn teveel contra-indicaties voor omgang.
3.14.1.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge artikel 1:377a lid 3 aanhef en sub c BW ontzegt de rechter het recht op omgang indien het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken.
3.14.2.
Het hof stelt voorop dat een omgangsregeling tussen het kind en de niet-verzorgende ouder, in deze zaak de vader, in beginsel nodig is voor een goede identiteitsontwikkeling van het kind. Het hof is echter van oordeel dat in onderhavige zaak een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] thans niet te realiseren is. Zowel tijdens het laatste onderzoek van de raad als tijdens het minderjarigengesprek in hoger beroep heeft [minderjarige] van ernstige bezwaren tegen omgang met de vader doen blijken. Het gedwongen opleggen van een omgangsregeling zou naar het oordeel van het hof op dit moment tot (te) grote spanningen bij [minderjarige] leiden. Het hof acht een omgangsregeling onder de gegeven omstandigheden daarom niet haalbaar en uitvoerbaar.
Het bewijsaanbod van de vader wordt door het hof gepasseerd, reeds omdat de te bewijzen aangedragen feiten niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
3.15.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep van
18 augustus 2016 bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de beschikkingen van de
rechtbank Oost-Brabant van 12 juli 2013, 24 januari 2014 en 19 februari 2015;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 oktober 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens en C.A.R.M. van Leuven en is bij vervroeging op 24 augustus 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.