In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 31 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 29 juni 2017 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, omdat zij een nieuwe schuld had laten ontstaan bij de Belastingdienst. De rechtbank verleende geen schone lei en verlengde de schuldsaneringsregeling met een jaar, tot 11 juli 2018, om de appellante de kans te geven haar nieuwe schuld af te lossen.
De appellante was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. Zij voerde aan dat de rechtbank niet had aangegeven hoe hoog haar vrij besteedbare inkomen was, en dat de nieuwe schuld haar niet kon worden toegerekend. De bewindvoerder had haar niet voldoende geïnformeerd over haar verplichtingen, en de appellante had inmiddels al een deel van de nieuwe schuld afgelost.
Het hof oordeelde dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in haar verplichtingen, maar dat het verlengen van de schuldsaneringsregeling met maximaal een jaar gerechtvaardigd was. Dit zou de appellante de kans bieden om haar nieuwe schuld aan de Belastingdienst af te lossen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellante de mogelijkheid kreeg om alsnog een schone lei te verkrijgen, mits zij haar verplichtingen nakomt.