In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 28 juli 2016 een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 61 had gehandhaafd. De naheffingsaanslag was opgelegd op 19 december 2015, omdat belanghebbende zonder parkeerkaart had geparkeerd. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van de Heffingsambtenaar vernietigd en de zaak teruggewezen naar de Heffingsambtenaar. Tevens werd de Heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 248 en het griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden.
In hoger beroep heeft belanghebbende de Rechtbank verweten dat deze ten onrechte het verweerschrift van de Heffingsambtenaar niet buiten beschouwing heeft gelaten en dat de toegepaste wegingsfactor van 0,5 bij de proceskostenvergoeding onterecht was. Het Hof heeft vastgesteld dat de gemachtigde van belanghebbende geen derde belanghebbende is in deze procedure, omdat hij geen direct belang heeft bij de naheffingsaanslag. Het Hof heeft de vragen van belanghebbende ontkennend beantwoord en geconcludeerd dat de Rechtbank terecht de wegingsfactor 0,5 heeft toegepast, gezien de beperkte omvang van de ingediende grieven.
Het Hof heeft het hoger beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. Er zijn geen redenen om de Heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten, en het griffierecht wordt niet vergoed. De uitspraak is gedaan op 7 september 2017 door J. Swinkels, lid van de Enkelvoudige Belastingkamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.