Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/277927/HAZA 14-160)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep (met twee producties);
- de memorie van grieven (met zes producties);
- de memorie van antwoord (met drie producties);
- het pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities en producties (producties zeven en acht van [appellante] en productie vier van [geïntimeerde] ) hebben overgelegd;
3.De beoordeling
“1. Landbouwers, veehouders, tuinbouwers en bosbouwers zijn geen omzetbelasting verschuldigd, voor zover hun prestaties bestaan uit:a leveringen van goederen (..) welke zij in hun hoedanigheid hebben voortgebracht of geteeld;(..)4. Ondernemers aan wie de in het eerste lid bedoelde ondernemers goederen als aldaar zijn bedoeld in onderdeel a, leveren (..) kunnen 5,1 percent van het aan hen in rekening gebrachte bedrag op de voet van artikel 15 in aftrek brengen.(…)”
“(..) Na betaling van vorenstaande bedragen hebben wij deze omzetbelasting ingediend voor restitutie bij de belastingdienst op Cyprus. Ter zake hebben wij op 5 september 2012 een afwijzing ontvangen (..) Vervolgens hebben wij deze posten voorgelegd aan de Nederlandse Belastingdienst ten behoeve van terugbetaling van vooraftrek. Onder verwijzing naar lopende rechtszaken is de belastingdienst [belastingdienst] vooralsnog niet bereid een standpunt in te nemen waarbij de omzetbelasting terugbetaald wordt zolang de rechtszaken niet afgerond zijn. Wij merken de hier boven genoemde onverschuldigde betalingen aan als betaling op de openstaande rekeningen van week 24 ad € 45.194,81 en week 25 ad € 48.589,31. Zodra de rechtszaken tot een afronding komen met een positief besluit ter zake van de in rekening gebrachte en terug te vragen omzetbelasting, verklaren wij ons bereid de resterende facturen van week 24 en 25 alsnog over te maken (…)”
- dat de eerste vraag die voorligt de vraag is wat partijen over de hoogte van de koopprijs zijn overeengekomen (r.o. 3.6 vs).
“ [appellante] stelt de prijzen vast. Zeg maar een dagprijs. [appellante] stelt deze prijs elke dag opnieuw vast. (..) Uiteindelijk krijgen we een prijs, die we tevoren niet weten op het moment dat het fruit op transport gaat.”De heer [statutair directeur van appellante] (verder: [statutair directeur van appellante] ), statutair directeur van [appellante] , heeft bij het pleidooi in hoger beroep nader uiteengezet:
“(..) Telers brengen hun product bij handelaren en dan gaat het zoals [directeur] zegt. Meestal zegt de handelaar op een maandag wat de prijs is van hetgeen de week daarvoor is binnengekomen. Die prijs wordt met de telers besproken. (..) Die prijs is elke dag anders. Op de factuur komen er nog bedragen bij zoals BTW. De vastgestelde prijs is dus een productprijs. (..)”De uiteenzetting van [statutair directeur van appellante] vindt bevestiging in de door [appellante] overgelegde facturen met bijbehorende week-overzichten c.q. inkooporders (prod 2 cva). Op de weekoverzichten c.q. inkooporders zijn afgenomen aantallen per datum vermeld met de daarbij bijbehorende dagprijs en het totaalbedrag waarin de leveranties voor de desbetreffende week resulteren. In de voor die afgenomen hoeveelheden opgemaakte facturen van [geïntimeerde] wordt naar de desbetreffende lijsten verwezen. De factuurbedragen behelzen het eindbedrag van de weeklijsten, verhoogd met LBF. Op de inkooporders zijn de totaalbedragen vermeld als
‘Totaal EUR excl.BTW …, Totaal EUR BTW 0,00, Totaal EUR Incl. BTW … {met vermelding van hetzelfde bedrag als het bedrag excl. BTW
}’.
4.De uitspraak
E.A.M. van Oorschot en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 september 2017.