Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Refocus B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] , Duitsland,
9.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 12 mei 2015;
- de memorie van grieven (met twee producties), waarbij Refocus c.s., anders dan in de dagvaarding in hoger beroep, alleen nog tot vernietiging van het eindvonnis van 8 mei 2013 heeft geconcludeerd;
- de memorie van antwoord tevens incidentele memorie van grieven (met één productie);
- de memorie van antwoord in incidenteel appel.
10.De verdere beoordeling
- de vorderingen van Advance in conventie afgewezen, ten aanzien van [appellant 2] omdat hij niet in persoon de samenwerkingspartner van Advance is geweest en ten aanzien van Refocus omdat Advance te kennen had gegeven dat zij die vordering niet verder wilde doen gelden;
- Refocus c.s. veroordeeld in de kosten van de op 18 oktober 2002 plaatsgevonden hebbende comparitie en de kosten in conventie voor het overige tussen partijen gecompenseerd;
- de vordering van Refocus in reconventie afgewezen bij gebreke van een voldoende onderbouwing en geconcludeerd dat aan de voorwaardelijke vordering in reconventie van [appellant 2] niet werd toegekomen;
in verband met einde liquidatie met ingang van 22 september 2009’ na ontbinding door de Kamer van Koophandel na mededeling van het voornemen tot ontbinding op 26 mei 2009.
Refocus c.s. hebben uiteindelijk op 26 mei 2015 een memorie van grieven genomen. In die memorie concluderen zij alleen nog tot vernietiging van het eindvonnis van 8 mei 2013 en voeren zij tegen de genoemde beschikking en eerdere tussenvonnissen geen grieven aan. Het hof houdt het er dan ook voor dat zij hun hoger beroep daarmee alsnog hebben beperkt tot het eindvonnis van 8 mei 2013.
in liquidatieaan haar naam kenbaar gemaakt dat zij slechts voortbestond ten behoeve van de vereffening van haar vermogen.
‘reconventionele vordering van Refocus (en [appellant 2] )’doch zij hebben niet de conclusie van de rechtbank bestreden dat de voorwaarde waaronder [appellant 2] die vordering heeft ingesteld niet is vervuld (r.o. 3.1. tussenvonnis 17 oktober 2012) en dat aan de vordering van [appellant 2] daarom niet wordt toegekomen (r.o. 2.4 eindvonnis 8 mei 2013). Enige grond waarom die vordering in hoger beroep thans wel zou moeten worden beoordeeld, is door Refocus c.s. niet aangevoerd. Het hof zal de vordering in reconventie daarom, evenals de rechtbank, alleen als vordering van Refocus bespreken.
11.De uitspraak
C.W.T. Vriezen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 februari 2017.