Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3832366/15-631)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met productie;
- het tegen [geïntimeerde] verleende verstek;
- de memorie van grieven met producties.
3.De beoordeling
- een schuld aan het UWV vanwege een ten onrechte ontvangen uitkering van € 5.449,--;
- een schuld aan de gemeente [gemeente] van € 1.882,--;
- een flexibel krediet van € 10.000,--.
- de afspraken van partijen over het voldoen van de schulden (grieven 1 en 2);
- de daaraan verbonden vordering wegens overbedeling (grief 3) en de veroordeling tot betaling op grond daarvan aan [geïntimeerde] (grieven 5 en 6);
- de toepasselijkheid van art. 6:10 BW (grief 4).
[appellante]is geen sprake van overbedeling. Zij voert daartoe het volgende aan. Allereerst zijn partijen niet overeengekomen dat [geïntimeerde] de schulden aan de bank en het UWV zal voldoen. Voorts heeft de kantonrechter niet vastgesteld dat [geïntimeerde] deze schulden “met uitsluiting” van [appellante] zal voldoen. Ten slotte heeft de kantonrechter niet de verdeling van de gemeenschap vastgesteld, zodat ook op die grond geen sprake is van overbedeling.
hofoordeelt als volgt.
hofoordeelt als volgt. Voor zover het ervoor moet worden gehouden dat de vordering van [geïntimeerde] is gebaseerd op het bepaalde in art. 6:10 BW, heeft het hiernavolgende te gelden.