In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.G. van Ek, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 13 april 2017 aangevochten, waarin haar gezag over de minderjarige was beëindigd. De Raad voor de Kinderbescherming, als verweerder, had de beëindiging van het gezag aangevraagd, en de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg was als belanghebbende aangemerkt.
De moeder voerde aan dat de belangen van haar kind zich verzetten tegen de beëindiging van het gezag en dat zij in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar kind te dragen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig werd bedreigd en dat de moeder niet in staat was om de benodigde zorg te bieden. De minderjarige had een onveilige en instabiele gezinsgeschiedenis en stond onder toezicht van de GI. Het hof concludeerde dat het perspectief van de minderjarige niet bij de moeder lag en dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk was voor zijn welzijn.
De beslissing van het hof om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, houdt in dat de moeder geen gezag meer heeft over haar kind, maar dat zij nog steeds een belangrijke rol in zijn leven kan spelen. Het hof heeft benadrukt dat de moeder en het kind contact kunnen blijven houden, en dat er positieve ontwikkelingen zijn in hun relatie. De zaak illustreert de complexe afwegingen die gemaakt moeten worden in zaken van gezag en de bescherming van de belangen van minderjarigen.