ECLI:NL:GHSHE:2017:4279

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 oktober 2017
Publicatiedatum
5 oktober 2017
Zaaknummer
200.219.508_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van een ouder over een minderjarige in het kader van een gezinsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.G. van Ek, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 13 april 2017 aangevochten, waarin haar gezag over de minderjarige was beëindigd. De Raad voor de Kinderbescherming, als verweerder, had de beëindiging van het gezag aangevraagd, en de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg was als belanghebbende aangemerkt.

De moeder voerde aan dat de belangen van haar kind zich verzetten tegen de beëindiging van het gezag en dat zij in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar kind te dragen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig werd bedreigd en dat de moeder niet in staat was om de benodigde zorg te bieden. De minderjarige had een onveilige en instabiele gezinsgeschiedenis en stond onder toezicht van de GI. Het hof concludeerde dat het perspectief van de minderjarige niet bij de moeder lag en dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk was voor zijn welzijn.

De beslissing van het hof om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, houdt in dat de moeder geen gezag meer heeft over haar kind, maar dat zij nog steeds een belangrijke rol in zijn leven kan spelen. Het hof heeft benadrukt dat de moeder en het kind contact kunnen blijven houden, en dat er positieve ontwikkelingen zijn in hun relatie. De zaak illustreert de complexe afwegingen die gemaakt moeten worden in zaken van gezag en de bescherming van de belangen van minderjarigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 5 oktober 2017
Zaaknummer : 200.219.508/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/229955/ FA RK 16-4791
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G. van Ek,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 april 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 juli 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking betreffende de beëindiging van haar gezag over de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007, te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het inleidende verzoek van de raad af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 7 augustus 2017, heeft de GI verzocht (het hof begrijpt:) om het verzoek van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3
De raad heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift ingediend.
2.4
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 september 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Ek.
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.5
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 4 april 2017;
  • het journaalbericht met bijlagen van de zijde van moeder van 14 augustus 2017, ingekomen op diezelfde datum.

3.De beoordeling

3.1
De moeder en [de vader] (hierna: de vader) zijn de ouders van [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] . De moeder oefent, na beëindiging van het gezamenlijk gezag op 23 februari 2016, voortaan alleen het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
[minderjarige] stond van 10 november 2008 tot 6 februari 2010 onder toezicht. Thans staat [minderjarige] sedert 27 september 2012 onafgebroken onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 27 september 2017.
[minderjarige] is op 9 januari 2015 bij de vader gaan wonen als gevolg van onveiligheid in de thuissituatie bij de moeder. Op 4 maart 2015 wordt [minderjarige] middels een spoedmachtiging geplaatst in een crisispleeggezin van Xonar. [minderjarige] is vervolgens op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 23 april 2015 uit huis geplaatst in een behandelgroep van Xonar (Onyx), welke uithuisplaatsing laatstelijk is verlengd tot 27 september 2017. [minderjarige] verblijft thans in een behandelgroep van Xonar in [verblijfplaats] (Fenix).
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd.
3.4
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, – kort samengevat – aan dat de belangen van [minderjarige] zich verzetten tegen een beëindiging van het ouderlijk gezag, dat het toewijzen van de voogdij aan de GI niet in het belang van [minderjarige] kan worden geacht en dat niet is aangetoond dat zij niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen.
De moeder betwist dat zij strijd voert met de vader. Het is juist de vader die voortdurend strijd voert met de GI. Het is de stellige overtuiging van de moeder dat met name de wisselvallige houding van de vader heeft bijgedragen tot de problemen van [minderjarige] . De vader is thans buiten beeld en van een ex-partnerstrijd is geen sprake meer, nu de moeder al enige jaren op geen enkele wijze contact onderhoudt met de vader.
Een van de redenen van de beëindiging van het gezag is dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de moeder thuis ligt, maar gezien de vele verhuizingen die [minderjarige] inmiddels heeft meegemaakt, vraagt de moeder zich af of het niet beter is dat [minderjarige] bij haar komt wonen. De moeder laat een sterke betrokkenheid op [minderjarige] zien en [minderjarige] heeft de wens geuit om weer bij de moeder te komen wonen. Met begeleiding van de GI en andere hulpverleners moet dit mogelijk zijn. Nu de vader buiten beeld is, zal [minderjarige] niet opnieuw met de ex-partnerstrijd worden belast.
Dat het handhaven van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing de problematiek heftiger hebben gemaakt kan de moeder niet onderschrijven. Juist in het kader van de uithuisplaatsing zijn een aantal wisselingen van verblijfplaats geweest, ten nadele van het welzijn van [minderjarige] . Daar heeft de moeder part noch deel aan gehad. De veronderstelling van de raad dat rust en duidelijkheid over zijn perspectief het gevoel van onzekerheid bij [minderjarige] weg zou kunnen nemen en zijn gevoel van veiligheid kan vergroten, wordt gezien de vele wisselingen van verblijfplaats, niet onderschreven door de moeder. De moeder wenst mee te werken met hulpverleners en de GI en doet daartoe haar uiterste best. Zij wenst op een constructieve en positieve manier betrokken te blijven bij [minderjarige] , maar naar haar gevoel zal zij snel aan de zijlijn staan als zij geen gezag meer heeft. Zij heeft het gevoel dat er nimmer serieus onderzoek is gedaan naar de vraag of terugkeer van [minderjarige] in de thuissituatie tot de mogelijkheden behoort.
3.6
Uit het rapport van de raad d.d. 22 december 2016 blijkt dat [minderjarige] een onveilige, instabiele gezinsgeschiedenis kent, waarbij zijn huidige relaties met zijn ouders en de onderlinge relaties tussen de ouders voor veel lijdenslast zorgen. Er is sprake (geweest) van huiselijk geweld, relatieproblematiek en ouders hebben over en weer zorgen met betrekking tot de verzorging en opvoeding van [minderjarige] door de andere ouder. [minderjarige] wordt hierbij ernstig belast en dit uit zich door gedragsproblematiek,
Er is sprake van persoonlijke problematiek bij de ouders, waardoor zij niet in staat zijn te focussen op wat [minderjarige] nodig heeft. Daarbij zijn ouders handelingsverlegen in de opvoeding. [minderjarige] zit klem tussen zijn ouders en heeft enorm veel last van de strijd tussen zijn ouders. De ouders zijn niet in staat om [minderjarige] te begeleiden in een onbelast contact met de andere ouder en zij kunnen niet reflecteren op hun eigen gedrag, ze geven elkaar de schuld van alle problemen en willen vooral het gesprek voeren over wat de ander fout doet. Het sociaal netwerk wordt hierdoor verdeeld in twee kampen. Hierbij isoleert de moeder zichzelf en [minderjarige] door regelmatig ruzie te maken met haar netwerk. De moeder is onbetrouwbaar gebleken in het verstrekken van belangrijke, veiligheidsbetreffende, informatie aan de gezinsvoogd. Zij heeft [minderjarige] aangezet tot liegen. Ze is het niet eens met de aanpak op de groep, wat voor spanning en discussie zorgt. De vader en [minderjarige] geven aan dat de moeder mogelijk een alcoholprobleem heeft, maar zij ontkent dit. Er is een begeleide omgangsregeling voor beide ouders met [minderjarige] , maar deze loopt niet soepel.
Gezien het chronische karakter van de persoonlijke problematiek van de ouders en de conclusie dat de ouders na anderhalf jaar van uithuisplaatsing geen ontwikkeling hebben doorgemaakt met betrekking tot hun opvoedingsvaardigheden, kan [minderjarige] niet meer thuis wonen. De inschatting is dat de gezagsbeëindigende maatregel geruststellend zal zijn.
Ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat uitgesloten is dat er een mogelijkheid bestaat om [minderjarige] terug te laten gaan naar de moeder. Er is sprake van forse kindeigen problematiek en de moeder is niet bij machte om daar mee om te gaan.
3.7
De GI voert in het verweerschrift, – kort samengevat – aan dat de moeder, vanwege haar beperkte mogelijkheden en belast verleden, niet in staat is gebleken om te reflecteren op haar eigen aandeel met betrekking tot het in onveiligheid opgroeien van [minderjarige] en het ontstaan van zijn problematiek. De moeder heeft onvoldoende probleembesef en er is sprake van onvoldoende leerbaarheid. De moeder denkt ten onrechte dat de onderwerpen “vader” en “ex-partnerstrijd” opgelost zijn doordat er geen contact meer is met de vader en de vader geen gezag meer heeft. De moeder mist de vaardigheden om niet negatief over de vader te spreken en om in de toekomst mogelijkheden voor een eventueel contact te creëren.
De GI is niet blij met verhuizing van [minderjarige] van [plaats 1] naar [plaats 2] . De GI heeft hier echter geen invloed op. Overigens zijn de groepsleiding en de groepsgenootjes meeverhuisd en is [minderjarige] op dezelfde school gebleven. [minderjarige] staat op de wachtlijst voor een pleeggezin/gezinshuis, maar er is nog geen passende plek gevonden. [minderjarige] is inmiddels, in zijn belang, geplaatst binnen de traumabehandelgroep van Xonar. Het feit dat is gekozen voor een “definitieve” uithuisplaatsing, lijkt [minderjarige] rust, duidelijkheid en voorspelbaarheid gebracht te hebben. De zorg van de moeder om “ont-ouderd” te worden is invoelbaar, maar niet de bedoeling. Dit is niet in het belang van [minderjarige] ; zijn ouders blijven belangrijk in zijn leven.
Ter zitting heeft de GI aangevoerd dat de verhuizing van [minderjarige] naar de behandelgroep in [verblijfplaats] heel goed is gegaan en dat [minderjarige] , die belast is met een forse kindeigen problematiek, daar echt zijn plek heeft gevonden. Er is thans een positieve ontwikkeling gaande in het contact tussen de moeder en [minderjarige] , alsook in de samenwerking tussen de GI en de moeder. Het perspectief van [minderjarige] is heel duidelijk, te weten een pleeggezin of een gezinsvervangend tehuis. Dat dit thans nog niet gevonden is, betekent geenszins dat er twijfels bestaan over dit perspectief. De GI kan niet ontkennen dat de moeder op een zijspoor staat, maar het is wel een belangrijk zijspoor. De GI heeft aangegeven dat zij, gelet op de positieve ontwikkeling in het contact tussen de moeder en [minderjarige] , wil gaan kijken of uitbreiding van de contacten te realiseren valt.
3.7
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.7.2
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof, na eigen beoordeling en waardering, overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
Het hof voegt daar nog aan toe dat uit de stukken en hetgeen ter zitting onomstotelijk vast is komen te staan gebleken is dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de moeder ligt en dat dit ook in de toekomst niet bij haar zal komen te liggen. Daartoe is van belang dat sprake is van een belast verleden van de moeder en er voorts bij [minderjarige] sprake is van een forse kindeigen problematiek, welke problematiek zelfs zodanig is dat dit een (semi) professionele opvoeder vereist. Een dergelijke opvoeder dient te beschikken over vaardigheden, waarvan vast is komen te staan dat de moeder daarover niet beschikt en, gelet op haar eigen problematiek, ook niet over zal kunnen beschikken. [minderjarige] verblijft thans in een behandelgroep van Xonar in [verblijfplaats] (Fenix), waar hij goed gedijt. Hij is inmiddels uitgegroeid van ‘zorgenkindje’ naar ‘kanjer’, wat zijn zelfvertrouwen goed heeft gedaan. Ook is sedert de beschikking waarvan beroep het contact tussen de moeder en [minderjarige] , evenals het contact tussen de GI en de moeder, verbeterd. Het hof is dan ook, alles overziend, van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266 lid 1 sub a BW is voldaan, zodat de beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
3.7.3
Dat het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd wordt, betekent overigens geenszins dat zij geen rol meer speelt en zal spelen in het leven van [minderjarige] , zoals ook de rechtbank al heeft overwogen. De moeder is en blijft belangrijk in het leven van [minderjarige] , hetgeen ook tot uiting komt in het contact tussen hen beiden, welk contact sedert de beschikking waarvan beroep een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt, waardoor de GI zelfs voornemens is om dit contact uit te breiden.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 april 2017.
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.M.M. Hompus, bijgestaan door de griffier, en is op 5 oktober 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.