5.5Bij het bepalen van de draagkracht van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens.
Uit de nader door de man overgelegde aangifte IB 2015 blijkt dat de man in dat jaar een fiscaal jaarinkomen heeft genoten ad € 36.532,-, derhalve aanzienlijk hoger dan het inkomen ad € 33.266,- waarvan de rechtbank voor dat jaar is uitgegaan.
De man stelt zich op het standpunt dat hij, vanwege de omstandigheid dat hij afhankelijk is van een inkomen uit de uitzendsector, geen zekerheid heeft over de uren die hij kan werken en dat hij evenmin zekerheid heeft omtrent vergoedingen bij uitval wegens ziekte en of werkeloosheid. De man stelt dat hij over 2016 veel uitval heeft (gehad), waardoor zijn inkomen in dat jaar lager zal zijn dan in 2015. Dit brengt met zich dat hij minder draagkracht beschikbaar heeft voor betaling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw, aldus de man.
Uit de nader door de man overgelegde aangifte IB 2016 blijkt dat hij in dat jaar een fiscaal inkomen heeft genoten van € 30.559,-. Daarnaast heeft de man ter zitting naar voren gebracht dat hij in 2016 een week of drie geen inkomen heeft genoten, maar welbewust, vanwege de papieren rompslomp die dit met zich brengt, voor die periode geen WW-uitkering heeft aangevraagd. Het hof is van oordeel dat deze keuze van de man niet voor rekening van de vrouw dient te komen en zal het fiscaal inkomen van de man corrigeren en aldus verhogen met € 1.403,-, zijnde 75% van 3 x (€ 30.559,- : 49), zodat het hof voor wat betreft 2016 zal uitgaan van een fiscaal jaarinkomen ad € 31.692,-.
Aan de man kan worden toegegeven dat zijn inkomen, gelet op de aard van het uitzendwerk, aan fluctuatie onderhevig is. Nu de man echter ter zitting desgevraagd heeft aangegeven niet te kunnen voorspellen wat zijn inkomen in 2017 zal zijn, ziet het hof aanleiding om de man in 2017 eenzelfde inkomen toe te schatten als het inkomen dat hij over 2016 heeft genoten. Het hof is van oordeel dat de man – gelet ook op zijn inkomsten in 2015 – in staat moet zijn om een dergelijk inkomen te blijven genereren. Aldus gaat het hof ook in 2017 uit van een fiscaal inkomen ad € 31.692,-.
De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, waarmee het hof bij de berekening van de draagkracht van de man over 2016 en 2017 rekening zal houden.
Normbedrag Participatiewet
Het hof houdt rekening met het op de Participatiewet gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Ter zitting heeft de man gesteld dat de door de vrouw gestelde uitkering van de levensverzekering ten bedrage van € 38.829,52 niet in contanten aan hem is geschied, maar dat deze uitkering rechtstreeks in mindering is gebracht op de hypotheekschuld. De vrouw heeft daar tegenover gesteld dat dit met zich brengt dat dit de hypotheekrente vermindert, alsook dat de man geen premie levensverzekering meer verschuldigd is, hetgeen de man ook heeft erkend. Mede uit de nader ingekomen stukken is gebleken dat de hypotheeklasten van de man per 27 december 2015 lager zijn geworden, in die zin dat de man met ingang van die datum maandelijks nog € 212,08 aan (aftrekbare) hypotheekrente betaalt en dat de premie aflossing/levensverzekering ad € 107,- per maand met ingang van die datum is komen te vervallen.
Het hof houdt aldus rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 307,- aan hypotheekrente tot 27 december 2015;
€ 212,08 aan hypotheekrente met ingang van 27 december 2015;
€ 107,- aan hypotheekrenteaflossing/premie levensverzekering tot 27 december 2015;
€ 95,- aan (forfaitaire) overige eigenaarslasten.
Ziektekosten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 111,- aan basispremie ZVW, als zijnde onbetwist;
€ 31,25 (2015) respectievelijk € 32,08 (2016 en 2017) aan verplicht eigen risico. Weliswaar heeft de rechtbank rekening gehouden met een verplicht eigen risico ad € 30,- en is hier niet tegen gegriefd, doch het hof ziet aanleiding om rekening te houden met het wettelijk verplicht eigen risico, dat voor 2015 is vastgesteld op € 375,- en voor 2016 en 2017 op
€ 385,- op jaarbasis;
minus € 39,- (2015 en 2016), respectievelijk € 40,- (2017), zijnde het in het normbedrag Participatiewet begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.
Rente en aflossing schulden
De man is van mening dat rekening gehouden dient te worden met schulden die zijn ontstaan in verband met het houden van een hennepplantage in de voormalige echtelijke woning waarvoor hij is veroordeeld. Aan de man is in dit kader een boete opgelegd ad € 750,-, welke boete hij – zoals blijkt uit de door hem overgelegde rekeningafschriften – in 2016 in drie termijnen heeft voldaan. Voorts heeft de man in het kader van deze strafrechtelijke procedure advocaatkosten moeten maken ten bedrage van € 1.923,90, welke kosten eveneens in 2016 in maandelijkse termijnen geheel zijn voldaan.
De man wenst voorts dat rekening gehouden wordt met de bij de strafrechtelijke veroordeling opgelegde ontnemingsvordering ad € 8.000,-. De man stelt dat hij met ingang van 1 januari 2017 maandelijks aan de staat een betaling van € 200,- voldoet ter inlossing van deze vordering.
Tot slot heeft de man naar voren gebracht dat rekening gehouden dient te worden met de gelden – zijnde € 5.000,- in totaal – die hij van zijn zus heeft geleend, althans met de maandelijkse aflossing hiervan ad € 150,-. De man heeft ter zitting naar voren gebracht dat deze gelden niet zijn opgegaan aan kosten die rechtstreeks voortvloeien uit bedoelde strafrechtelijke procedure, maar dat hij daarmee onder andere de energieleverancier en kosten van levensonderhoud heeft voldaan.
De vrouw betwist, en acht het niet geloofwaardig, dat de man gelden heeft geleend van zijn zus. Daartoe voert zij aan dat zij eerst ter zitting heeft vernomen dat deze gelden niet gebruikt zijn voor het aflossen van de schulden die voortvloeien uit de strafrechtelijke veroordeling en dat de man bovendien tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over het al dan niet aflossen van deze vermeende lening.
De vrouw betwist niet het bestaan van de boete ad € 750,-, de advocaatkosten ad € 1.923,90 en de ontnemingsvordering ad € 8.000,-, maar zij acht het in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat rekening gehouden wordt met deze schulden, omdat aan deze schulden criminele activiteiten ten grondslag liggen. De vrouw kan zich er niet mee verenigen dat zij via een verminderde partneralimentatie meebetaalt aan de kosten die voortvloeien uit de strafrechtelijke veroordeling van de man. Te meer niet, nu de vrouw van de illegale activiteiten van de man niet op de hoogte is geweest en zelf in die strafrechtelijke procedure is vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de man volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd dat hij gelden van zijn zus heeft geleend zodat reeds daarom geen rekening kan worden gehouden met een daaruit voortvloeiende aflossingsverplichting. De man heeft geen geldleningsovereenkomst overgelegd en de door de man overgelegde handgeschreven betalingsbewijzen die zien op de aflossing van deze lening, acht het hof, in het licht van de door de vrouw gemotiveerde betwisting, onvoldoende om daarmee rekening te houden.
Ten aanzien van de boete, de advocaatkosten in de strafrechtelijke procedure en de ontnemingsvordering, is het hof van oordeel dat hiermee rekening gehouden dient te worden nu deze schulden voortvloeien uit gebeurtenissen in de huwelijkse periode. Nu de man de boete (€ 750,-) en de advocaatkosten (€ 1.923,90) in hun geheel in 2016 heeft voldaan, ziet het hof aanleiding om in 2016 rekening te houden met een maandelijkse aflossing van
€ 222,83, zijnde 1/12 (€ 750,- + € 1.923,90).
Ten aanzien van de ontnemingsvordering is het hof van oordeel dat met de door de man gestelde – en door de vrouw niet betwiste – betalingen ad € 200,- vanaf 1 januari 2017 rekening zal worden gehouden, nu de man met ingang van die datum betalingen is gaan verrichten.
Het hof houdt aldus rekening met de navolgende maandelijkse aflossingen:
€ 222,83 met ingang van 1 januari 2016 tot 1 januari 2017;
€ 200,- met ingang van 1 januari 2017.
Vaststelling van de alimentatie