In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 30 juni 2016 aangevochten, waarin de partneralimentatie voor de man was vastgesteld op € 1.330,- per maand. De vrouw stelde dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de man lager was dan vastgesteld, en dat de man in staat was om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien.
Het hof heeft vastgesteld dat het huwelijk op 28 november 2016 is ontbonden en dat er geen kinderen uit het huwelijk zijn geboren. De vrouw en de man hebben gezamenlijk een vennootschap onder firma gedreven, maar de vrouw had ook een eenmanszaak. Het hof heeft de huwelijksgerelateerde behoefte van de man vastgesteld op € 1.500,- netto per maand, waarbij rekening is gehouden met de gemiddelde winst uit de eenmanszaak van de vrouw over de jaren 2011 tot en met 2013. Het hof heeft geoordeeld dat de verliezen van de vof niet van invloed zijn op de behoeftebepaling, omdat deze voornamelijk te maken hadden met afschrijvingen en investeringen.
De vrouw heeft betoogd dat de man niet behoeftig is, omdat hij een verdiencapaciteit heeft en geen woonlasten of levensmiddelen hoeft te bekostigen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de man, gezien zijn leeftijd en de omstandigheden, niet in staat is om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Uiteindelijk heeft het hof de partneralimentatie vastgesteld op € 972,- per maand met ingang van 28 november 2016 tot 1 januari 2017, en € 969,- per maand met ingang van 1 januari 2017. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.