8.1.De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 18 mei 2016 onder “2. De feiten” vermeld hetgeen tussen partijen in dit kort geding vaststaat. Daartegen zijn geen bezwaren aangevoerd, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Hierna volgt de weergave van die feiten, en van nog enige van belang zijnde feiten die zijn gesteld en erkend of niet voldoende gemotiveerd betwist.
a. Tussen [geïntimeerden] enerzijds en [betrokkene 1] (hierna [betrokkene 1] ) en mevrouw [betrokkene 2] (hierna tezamen: [betrokkenen] ) anderzijds bestaat een geschil met betrekking tot de koop van de woning van [geïntimeerden] door [betrokkenen] hebben de medewerking aan het transport van de woning, dat ingevolge de koopovereenkomst uiterlijk op 1 september 2014 zou plaatsvinden, opgeschort. [betrokkenen] verblijven sinds 26 juli 2014 in de woning op basis van een sleutelverklaring.
b. In een eerder kort geding hebben [geïntimeerden] onder meer gevorderd veroordeling van [betrokkenen] tot afname van de woning en/of veroordeling van [betrokkenen] om totdat zij de woning hebben afgenomen, een woonvergoeding te betalen. In het hoger beroep van deze kortgedingprocedure heeft dit hof bij arrest van 28 juli 2015 (productie 3 dagvaarding in eerste aanleg) de gewijzigde meer subsidiaire vordering van [geïntimeerden] toegewezen en [betrokkenen] veroordeeld om:
“
zolang het gebruik van het huis onder de Sleutelverklaring voortduurt, ingaande 1 augustus 2015 maandelijks, iedere maand uiterlijk op de laatste dag van de desbetreffende maand, aan [geïntimeerde 1] te betalen € 1.516,66 bij wijze van voorschot op wat in artikel 1 van de Sleutelverklaring is overeengekomen.”
Tegen het arrest van 28 juli 2015 is geen cassatie ingesteld, zodat deze veroordeling inmiddels als onherroepelijk vaststaat.
c. [geïntimeerden] hebben in een bodemprocedure bij de rechtbank Oost-Brabant onder meer gevorderd veroordeling van [betrokkenen] om medewerking te verlenen aan het passeren van de notariële akte van levering en betaling van een gebruiksvergoeding. Bij gedeeltelijk eindvonnis van 26 januari 2017 (productie bij memorie van antwoord/tevens memorie van eis in het incidentele hoger beroep) heeft de rechtbank [betrokkenen] veroordeeld om aan [geïntimeerden] te betalen € 24.266,72, zijnde de gebruiksvergoeding over de maanden september 2014 tot en met december 2015, en tot betaling van € 1.516,67 per maand vanaf januari 2016 tot aan de dag van levering van de woning dan wel tot de dag dat [betrokkenen] de woning hebben ontruimd (rov. 4.21).
d. [betrokkenen] hebben tot op heden noch voldaan aan de veroordeling tot betaling zoals dit hof deze heeft uitgesproken bij arrest van 28 juli 2015 noch aan de veroordeling zoals deze is uitgesproken bij vonnis van 26 januari 2017.
e. [geïntimeerden] hebben op grond van de door dit hof op 28 juli 2015 uitgesproken veroordeling onder meer ten laste van [betrokkene 1] executoriaal derdenbeslag laten leggen onder de Holding. Namens de Holding heeft [betrokkene 1] in zijn hoedanigheid van directeur op 2 december 2015 een verklaring derdenbeslag afgelegd. Hierin is verklaard dat tussen de Holding en [betrokkene 1] een rechtsverhouding bestaat, te weten een dienstverband, uit hoofde waarvan de Holding maandelijks aan [betrokkene 1] als loon verschuldigd is € 372,91 bruto, zijnde € 162,84 netto.
f. Bij schrijven van 14 januari 2016 (productie 6 inleidende dagvaarding) hebben [geïntimeerden] met een beroep op artikel 477a lid 2 Rv gemotiveerd aan de Holding kenbaar gemaakt dat zij de juistheid en volledigheid van de verklaring betwisten en hebben zij de Holding gesommeerd binnen 7 dagen alsnog een correcte, volledige, en met verificatoire bescheiden onderbouwde derdenverklaring af te leggen. [geïntimeerden] hebben geen reactie op dit schrijven ontvangen.
g. [geïntimeerden] hebben vervolgens een verklaringsprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Limburg. In deze bodemprocedure is gevorderd de Holding te veroordelen tot het doen van een juiste en volledige verklaring, vast te stellen hetgeen aan [geïntimeerden] blijkt toe te komen en de Holding te veroordelen om aan [geïntimeerden] te betalen hetgeen haar op grond van die vaststelling toekomt. De rechtbank Limburg heeft in deze bodemprocedure in een incident geoordeeld dat [geïntimeerden] zekerheid moesten stellen voor de betaling van de proceskosten. Nadat [geïntimeerden] die zekerheid niet hebben gesteld, zijn zij bij eindvonnis van 2 november 2016 (productie 5 memorie van grieven) niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. [geïntimeerden] hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
8.2.1[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg gevorderd dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Primair:
De Holding veroordeelt om aan [geïntimeerden] te betalen:
- met betrekking tot de maanden augustus 2015 tot en met maart 2016, voor iedere maand afzonderlijk, € 1.516,66, derhalve in totaal (en ineens) € 12.133,28;
- met betrekking tot de maanden april 2016 en volgende tot aan het moment dat [geïntimeerden] jegens [betrokkenen] geen aanspraak meer kunnen maken op de woonvergoeding op grond van de Sleutelverklaring, iedere maand, uiterlijk op de laatste dag van de desbetreffende maand, € 1.516,66;
subsidiair:
een voorlopige voorziening treft die in goede justitie is bepaald;
primair en subsidiair:
de Holding veroordeelt in de proceskosten en de nakosten.
8.2.2De voorzieningenrechter heeft geoordeeld, kort gezegd, dat het gelet op het feit dat [betrokkene 1] enig werknemer is van de Holding en DGA van de Holding en de werkmaatschappij voldoende aannemelijk is dat in de verklaringsprocedure een redelijke vergoeding zal worden vastgesteld als zijn salaris. Die redelijke vergoeding zal in ieder geval aansluiten bij de door de belastingdienst bepaalde vergoeding voor een DGA van € 44.000,- per jaar. De schatting door [geïntimeerden] dat [betrokkene 1] € 6.000,- per maand als loon verdient, is door de voorzieningenrechter gevolgd bij gebreke van enig betrouwbaar door de Holding over te leggen bescheid waaruit anders blijkt. De Holding is vervolgens veroordeeld om aan [geïntimeerden] te betalen:
- over de maanden augustus 2015 tot en met maart 2016 € 12.133,28, waarop in mindering strekt hetgeen reeds in het kader van de gelegde beslagen is verhaald;
- met betrekking tot de maanden april 2016 en volgende, tot aan het moment dat [geïntimeerden] jegens [betrokkenen] geen aanspraak meer kunnen maken op de woonvergoeding op grond van de Sleutelverklaring, iedere maand, uiterlijk op de laatste dag van de desbetreffende maand, € 1.516,66. De Holding is verder veroordeeld in de proceskosten en de nakosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
8.3.1De Holding vordert in het principaal hoger beroep onder het voordragen van zes grieven dat het hof het vonnis van 18 mei 2016 zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de vorderingen van [geïntimeerden] volledig afwijst;
2. [geïntimeerden] veroordeelt om al hetgeen de Holding ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerden] heeft voldaan aan de Holding terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
3. [geïntimeerden] veroordeelt in de kosten van beide instanties, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen arrest, en voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening.
[geïntimeerden] voeren verweer.
8.3.2[geïntimeerden] vorderen in het incidenteel hoger beroep onder het voordragen van een grief dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis voor zover door hun grief bestreden, vernietigt, en opnieuw rechtdoende bepaalt dat de redelijke vergoeding ex art. 479a lid 1 Rv wordt vastgesteld vanaf 31 mei 2007, met bekrachtiging van de overige onderdelen van het bestreden vonnis, de Holding veroordeelt in de proceskosten van het hoger beroep en de nakosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het te wijzen arrest tot en met de dag der algehele voldoening.
De Holding voert verweer.