ECLI:NL:GHSHE:2017:4665

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 oktober 2017
Publicatiedatum
26 oktober 2017
Zaaknummer
200.220.307_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van eerdere toepassing binnen de tienjaarstermijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om [appellant] en [appellante] toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank had eerder, op 18 juli 2017, de verzoeken van de appellanten afgewezen op grond van artikel 288 lid 2 sub d van de Faillissementswet (Fw), omdat er minder dan tien jaar geleden een schuldsaneringsregeling van toepassing was geweest die tussentijds was beëindigd. De appellanten, die een totale schuldenlast van € 16.633,00 hadden, voerden aan dat zij te goeder trouw waren en dat hun schulden niet aan hen te wijten waren. Ze stelden dat de schuldsaneringsregeling voor hen het laatste redmiddel was en dat ze actief naar oplossingen hadden gezocht. Het hof oordeelde echter dat de afwijzingsgrond in artikel 288 lid 2 sub d Fw imperatief is en dat er geen ruimte is voor uitzonderingen. Het hof bevestigde dat de eerdere schuldsaneringsregeling op 9 augustus 2008 was geëindigd en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzoeken tot toelating tot de schuldsaneringsregeling moesten worden afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 26 oktober 2017
Zaaknummer : 200.220.307/01
Zaaknummers eerste aanleg : C/03/236779 FT-RK 17-668 en C/03/236785 FT-RK 17-671
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant]
en
[appellante] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant] respectievelijk [appellante] ,
advocaat: mr. M.M.H. Lenaers te Weert.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 18 juli 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 juli 2017, hebben [appellant] en [appellante] ieder voor zich verzocht voormeld vonnis te vernietigen en,
opnieuw rechtdoende, ABP te bevelen in te stemmen met de door hen aangeboden schuldregeling dan wel te beslissen dat zij alsnog worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling met veroordeling van ABP in de kosten.
2.2.
Gelet op de onderlinge samenhang van de zaken heeft het hof deze zaak (inzake de verzoeken om toelating tot de schuldsaneringsregeling) behandeld direct na de zaak welke bij het hof is geregistreerd onder nummer 200.220.306/01(inzake het verzoek dwangakkoord), beide op dezelfde zittingsdatum.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2017. Bij die gelegenheid zijn [appellant] en [appellante] , bijgestaan door mr. Lenaers, gehoord.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 10 juli 2017;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] en [appellante] d.d. 14 augustus 2017.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] en [appellante] hebben ieder voor zich de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] en [appellante] blijkt een totale schuldenlast van
€ 16.633,00. Daaronder bevinden zich een schuld aan ABP van € 5.519,40 alsmede een schuld aan de Belastingdienst van € 1.729,00. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank -voor zover hier relevant- de verzoeken van [appellant] en [appellante] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat op verzoekers eerder de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest, welke in augustus 2008 is geëindigd met de zogenaamde schone lei, zodat er een dwingende afwijzingsgrond bestaat. Daarbij is verwezen naar artikel 288 lid 2 sub a Fw. Het hof begrijpt dat bedoeld is te verwijzen naar artikel 288 lid 2 sub d Fw.
3.3.
[appellant] en [appellante] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] en [appellante] hebben in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De doelstelling van de wettelijke schuldsaneringsregeling is sinds 1 januari 2008 enerzijds het formuleren van strenge toelatingscondities, beheersing van de toenemende instroom en daarmee de toenemende werklast voor rechter en bewindvoerder. Anderzijds heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling een sociaal maatschappelijk doel, te weten dat de schuldsanering bereikbaar moet blijven voor wie te goeder trouw is en oprecht en actief heeft geprobeerd met zijn schuldeisers tot een schikking te komen en voor wie aldus in een benarde schuldenpositie geen andere keuze overblijft dan een beroep op de rechter te
doen. Voor deze groep schuldenaren is de schuldsaneringsregeling oorspronkelijk bedoeld en voor die groep wordt de toegang tot de regeling ook in het nieuwe stelsel niet belemmerd (vgl. de MvT, Kamerstukken II 2004- 2005, 29 942, nr. 3, blz. 5). [appellant] en [appellante] zijn van mening dat zij tot de laatst genoemde groep behoren. Zij hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat het ontstaan van de schulden niet aan hen te wijten is, dat zij saneringsrijp zijn, dat zij actief en oprecht naar andere oplossingen hebben gezocht en dat de schuldsaneringsregeling (bij afwijzing van de schuldenregeling) voor hen daadwerkelijk het laatste redmiddel is. Gelet op voornoemde bijzondere omstandigheden zijn zij van mening dat zij (subsidiair) dienen te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.4.
Hieraan is door en namens [appellant] en [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] en [appellante] zijn van mening dat het materiële toepassingsgebied van artikel 288 lid 2 sub d Fw zich ook uitstrekt tot het geval dat het niet om een tussentijdse beëindiging, doch om een reguliere beëindiging van de schuldsaneringsregeling met toekenning van de schone lei gaat en er nadien bovenmatige nieuwe schulden zijn ontstaan die niet aan de schuldenaar zijn toe te rekenen.
Als gevolg van een gedwongen verhuizing naar een andere woning vanwege de
gezondheidsklachten van [appellant] zijn er opnieuw schulden ontstaan. [appellant] en [appellante] hebben voor de kosten van de verhuizing een krediet afgesloten bij ING. De aflossing van het krediet was in beginsel geen probleem. Echter, toen bleek dat [appellant] te veel arbeidsongeschiktheidspensioen had ontvangen en hij dit terug diende te betalen aan ABP zijn er betalingsproblemen ontstaan. [appellant] heeft tevergeefs bezwaar en beroep aangetekend tegen het terugvorderingsbesluit van ABP. Als gevolg van de inkomenswijziging hebben [appellant] en [appellante] teveel zorg- en huurtoeslag ontvangen, welke toeslagen door de Belastingdienst zijn teruggevorderd. [appellant] en [appellante] hebben geprobeerd om betalingsregelingen te treffen maar konden hier niet aan voldoen. Zij hebben geprobeerd om hun schulden te herfinancieren met sociale kredieten maar hiervoor was de schuldenlast te hoog. Ook hebben zij verschillende fondsen benaderd voor het verstrekken van financiële
tegemoetkomingen om het schuldenpakket te kunnen verlagen. Ook dit was echter
niet mogelijk. Enerzijds is begrijpelijk dat strenge toelatingscondities worden gesteld, anderzijds is van belang dat de schuldsaneringsregeling ook daadwerkelijk bereikbaar moet
blijven voor wie te goeder trouw is en oprecht en actief (maar tevergeefs) heeft geprobeerd met zijn schuldeisers tot een schikking te komen en voor wie aldus in een benarde schuldenpositie geen andere keuze overblijft dan een beroep op de rechter te doen. Voor deze groep schuldenaren is de schuldsaneringsregeling oorspronkelijk bedoeld en voor die groep wordt de toegang tot de regeling ook in het nieuwe stelsel niet belemmerd. [appellant] en [appellante] stellen nogmaals van mening te zijn dat zij tot de laatst genoemde groep behoren nu zij voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat het ontstaan van de schulden niet aan hen te wijten is, dat zij saneringsrijp zijn, dat zij actief en oprecht naar andere oplossingen hebben gezocht en dat de schuldsaneringsregeling (bij afwijzing van de schuldenregeling) voor hen daadwerkelijk het laatste redmiddel is. Zij hebben er blijk van gegeven de verplichtingen die de regeling met zich mee brengt te kunnen nakomen en derhalve saneringsrijp te zijn. Het gevaar van toelating van niet saneringsrijpe schuldenaren doet zich in dat geval dus niet voor. Gelet op voornoemde bijzondere omstandigheden zijn [appellant] en [appellante] van mening dat zij (subsidiair) dienen te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Het hof stelt voorop dat het bij artikel 288 lid 2 sub d Fw om een imperatieve afwijzingsgrond gaat, dat wil zeggen een grond die geen afweging behoeft, hetgeen onder meer betekent dat de eisen die aan de motivering worden gesteld minder streng zijn (kamerstukken II 2004/200, 29 942, nr. 3, pagina 4-8).
3.5.2.
Met ingang van 1 januari 2008 is in werking getreden de Wet van 24 mei 2007 houdende wijziging van de Faillissementswet in verband met herziening van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, Stb 192. Bij die wijziging heeft de wetgever bewust - ter vervanging van de vóór 1 januari 2008 geldende facultatieve afwijzingsgrond van artikel 288 lid 2, onder a, Fw - gekozen voor de imperatieve afwijzingsgrond van artikel 288 lid 2, aanhef en onder d, Fw, zulks met drie in deze bepaling genoemde uitzonderingen, die zich in het onderhavige geval niet voordoen. Er moet worden aangenomen dat de wetgever onder ogen heeft gezien dat de imperatieve afwijzingsgrond ook zou gelden voor gevallen als het onderhavige waarin de schuldenaar die binnen de tienjaarstermijn opnieuw verzoekt om toepassing van de schuldsaneringsregeling, te goeder trouw is geweest bij het ontstaan of onbetaald laten van de nieuwe schulden. Om die reden ook heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er geen ruimte is voor het maken van andere dan door de wetgever gemaakte uitzonderingen, mede nu daardoor afbreuk zou worden gedaan aan een van de hoofddoelstellingen van de nieuwe regeling, te weten beheersing - door het stellen van strenge toelatingscondities - van het toenemende beroep op de schuldsaneringsregeling en daarmee gepaard gaande toenemende werklast voor rechter en bewindvoerder (vgl. HR 12 juni 2009, LJN BH7357 alsook de MvT, Kamerstukken 29 942, nr. 3, blz. 4 en 5).
3.5.3.
Bovenstaand oordeel van de Hoge Raad biedt zelfs geen ruimte voor het doorbreken van de tienjaarstermijn in het geval dat de eerder toegepaste schuldsaneringsregeling met verlening van een schone lei is geëindigd en bij de betrokken schuldenaar te goeder trouw weer schulden zijn ontstaan -het hof laat uitdrukkelijk in het midden of hiervan/van dit laatste in dit geval sprake is-. Het is (dan ook) de bedoeling van de wetgever geweest slechts één keer in de tien jaar de kans te geven om met het doorlopen van een schuldsaneringsregeling te bereiken dat de bij de aanvang van die regeling bestaande schulden, voor zover die schulden tijdens de regeling niet geheel zijn voldaan, niet langer afdwingbaar zijn (vgl. de conclusie van A-G Wuisman vóór HR 1 februari 2013, LJN BY9064 waaruit tevens volgt dat het aan de wetgever, niet aan de rechter, is om de “knellende werking van art. 288 lid 2 sub d Fw in schrijnende gevallen” te verminderen).
3.6.
Nu vaststaat en onvoldoende is weersproken dat een eerdere schuldsaneringsregeling van [appellant] en [appellante] op 9 augustus 2008 is geëindigd voert dit, met al hetgeen hiervoor reeds werd overwogen -waaronder ook dat de in artikel 288 lid 2 onder d Fw genoemde uitzonderingen zich hier niet voordoen-, het hof tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat het verzoek van [appellant] en [appellante] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen. Een beoordeling van de vraag of in dit geval de nieuwe schulden al dan niet te goeder trouw zijn ontstaan kan derhalve achterwege blijven.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal -voor zover hier van belang: ten aanzien van de daarin uitgesproken afwijzing van de verzoeken tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling- worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, S.M.A.M. Venhuizen en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2017.