ECLI:NL:GHSHE:2017:468

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 februari 2017
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
200.198.003_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin het verzoek om zijn minderjarige kinderen onder toezicht te stellen werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A.M.J.M. Joosten, verzocht om de ondertoezichtstelling van zijn kinderen, omdat hij meent dat de moeder, die het eenhoofdig gezag heeft, hen negatief beïnvloedt en er geen zicht is op de hulpverlening die zij zou moeten accepteren. De moeder, bijgestaan door mr. S.H.J. van der Linden, verweert zich door te stellen dat de kinderen niet in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat zij zelf hulpverlening accepteert. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 januari 2017 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder proces-verbalen en brieven van de GI. Het hof overweegt dat de beslissing over de ondertoezichtstelling moet worden aangehouden totdat er meer duidelijkheid is over de contactregeling tussen de vader en de kinderen, die in een andere procedure aan de orde is. De beslissing in deze zaak is pro forma aangehouden, in afwachting van het deskundigenrapport.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 9 februari 2017
Zaaknummer : 200.198.003/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/220800 / JE RK 16-1064
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.A.M.J.M. Joosten,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.H.J. van der Linden,
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 4 juli 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 augustus 2016, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , conform het verzoek van de vader, alsnog onder toezicht worden gesteld.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 oktober 2016, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn appel, althans het appel van de vader af te wijzen als zijnde rechtens ongegrond en/of onbewezen en de betreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 januari 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. A.W.M. Mans (ter vervanging van mr. Joosten);
- de moeder, bijgestaan door mr. Van der Linden;
-de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De GI is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Deze zaak is ter zitting van het hof tegelijkertijd behandeld met de ter griffie ingeschreven zaak met nummer 200.191.189/01. Beide zaken worden bij afzonderlijke beschikking beslist.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 4 juli 2016;
  • de overgelegde productie 2 van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op
  • 6 juli 2016;
  • de brief van de GI d.d. 21 oktober 2016, ingekomen ter griffie op 24 oktober 2016;
  • de brief van de GI d.d. 24 november 2016;
  • het V6 formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 3 januari 2017;
  • het V6 formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 4 januari 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Tijdens het inmiddels ontbonden geregistreerd partnerschap van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2007, te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2010, te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend.
De moeder heeft het eenhoofdig gezag over de kinderen.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om [minderjarige 2] en [minderjarige 1] voor de duur van zes maanden onder toezicht te stellen, afgewezen.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. Bij de moeder is geen intrinsieke motivatie om actief deel te nemen aan hulpverlening. De therapieën die zij zegt te volgen, zijn nog niet gestart en evenmin afgerond. De moeder heeft het eenhoofdig gezag en kan dus alle beslissingen met betrekking tot de kinderen zelf nemen. Zonder een ondertoezichtstelling is er niet langer zicht op de beslissingen die de moeder neemt. Er is geen stok meer achter de deur om hulp te aanvaarden. Zij belast de kinderen met een zeer negatief vaderbeeld en dat is niet in het belang van de kinderen. Er is geen sprake van rust bij de kinderen, zij leven in angst doordat de moeder hen voedt met dit negatief vaderbeeld. De kinderen raken zo onveilig gehecht. Ook het recht van de kinderen op family life met beide ouders en met hun halfzusjes/broertjes wordt hen ontnomen. Er is voldoende grond voor een ondertoezichtstelling.
3.5.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. Er is niet voldaan aan de vereisten voor een ondertoezichtstelling.
De kinderen worden niet in hun ontwikkeling bedreigd, het gaat goed met ze op school.
Zij accepteert hulpverlening, ook in een vrijwillig kader. Zo heeft zij op eigen initiatief voor de kinderen speltherapie ingeschakeld en is zij voor zichzelf een EMDR therapie gestart. De moeder ontkent dat zij de kinderen belast met een negatief vaderbeeld; het is nu van belang dat de kinderen rust krijgen. De vader wenst een ondertoezichtstelling om een omgangsregeling met de kinderen te bewerkstelligen. In het onderhavige geval is een ondertoezichtstelling met dat doel niet gerechtvaardigd.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW/Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.6.2.
In de zaak met zaaknummer 200.191.189/01 waarin de vader een uitbreiding van de contactregeling met [minderjarige 2] heeft verzocht, heeft het hof heden eveneens een beschikking gegeven. In deze beschikking heeft het hof deskundigen (forensische mediators) benoemd met de opdracht onderzoek te doen naar - kort gezegd - de mogelijkheden van een contactregeling van de vader met de kinderen en de behandeling van de zaak voor het overige aangehouden. Aangezien de vader met de ondertoezichtstelling beoogt zicht op de kinderen te houden, is het hof van oordeel dat de beslissing in de onderhavige zaak dient te worden aangehouden totdat het rapport van de deskundigen beschikbaar is en dat thans niet vooruit dient te worden gelopen op de uitkomst van het deskundigenbericht.

4.De beslissing

Het hof:
houdt iedere beslissing PRO FORMA aan tot
11 mei 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, H. van Winkel en C.D.M. Lamers en is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2017.