Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/222839 / KG ZA 16-323)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties;
- het pleidooi gehouden op 28 september 2017, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
- de bij brieven van 18 september 2017 en 25 september 2017 door [de vennootschap 1] toegezonden producties, die zij bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht;
- de bij fax van 27 september 2017 door [geïntimeerde] toegezonden producties, die zij bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht.
3.De beoordeling
Voornoemde onroerende zaken zullen hierna gezamenlijk “de bedrijfspanden” worden genoemd.
“(met wanbetalers) en korte verkooptijd (binnen drie maanden)”van de bedrijfspanden is volgens het taxatierapport van [taxateurs] taxateurs te [vestigingsplaats] , op of omstreeks 2 december 2015:
€ 650.000,00. In het taxatierapport staat voorts op pagina 6 vermeld:
“De objecten waren ten tijde van de opname tijdelijk verhuurd aan [winkels] winkels zonder dat er huurpenningen worden betaald (volgens woordvoerder) (…)”
10 december 2015 eigenaresse van de bedrijfspanden. [Beheer 1] werd bij die transactie vertegenwoordigd door [huidige eigenaar 1] .
Mogelijke uitkoop mede vennoot’, p. 4 van het rapport) en ook niet is gebaseerd op gegevens over het gebruik van de bedrijfspanden door [de vennootschap 1] . Ook rekening houdend met de overige financiële verwikkelingen tussen [geïntimeerde] en [huidige eigenaar 2] (en [huidige eigenaar 1] ), is nader feitenonderzoek en mogelijk bewijslevering nodig, waarvoor in kort geding in beginsel geen plaats is.