4.1De vaststelling van de feiten in het vonnis van 21 december 2016 onder 2. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt, met een door het hof aangebrachte letteraanduiding:
Op [datum] 2014 is [erflater] (hierna te noemen: [erflater] ) te [plaats] overleden. [erflater] was sedert 7 juni 2013 onder huwelijkse voorwaarden behelzend volledige uitsluiting van enige huwelijksgoederengemeenschap, in tweede echt gehuwd met [appellante] .
[erflater] was jarenlang zelfstandig ondernemer en bestierde in de vorm van een eenmansonderneming een transportbedrijf gericht op het uitvoeren van Koeriersdiensten. Daarnaast exploiteerde [erflater] - eveneens als eenmanszaak - een in [plaats] gelegen bedrijfspand met kantoorruimte, welk bedrijfspand al enige jaren door hem was verhuurd. Verder was [erflater] bestuurder van [Beheer] BV.
[erflater] is overleden zonder bij testament over zijn nalatenschap te hebben beschikt. [appellante] als langstlevende en zijn beiden uit zijn eerste huwelijk met mevrouw [eerste echtgenote van erflater] geboren thans meerderjarige kinderen, te weten dochter [dochter] en zoon [zoon] , zijn erfgenaam. De nalatenschap is beneficiair aanvaard.
Sedert het overlijden is [appellante] ex artikel 4:13 BW van rechtswege rechthebbende op de nalatenschap van [erflater] , onder de gehoudenheid de schulden van de nalatenschap voor haar rekening te nemen en te voldoen.
Bij overeenkomst van 2 november 2014 hebben de erfgenamen aan [geïntimeerde] diverse volmachten verleend. Ook in de verklaring van erfrecht van 28 november 2014 hebben de erfgenamen volmacht gegeven aan [geïntimeerde] om hen te vertegenwoordigen ter zake van het beheer over de nalatenschap van de boedel, alsmede ter zake de vereffening van de nalatenschap. Bij brief van 10 april 2015 zijn alle volmachten ingetrokken.
[erflater] en zijn eerste echtgenote, [eerste echtgenote van erflater] , hebben op 3 september 1997 een overlijdensrisicopolis gesloten. De daarvoor verschuldigde premies zijn zowel door [erflater] als zijn ex-echtgenote betaald. Als begunstigen zijn achtereenvolgens vermeld de verzekeringnemer, de echtgenote van verzekeringnemer, de kinderen van verzekeringnemer en de erfgenamen van verzekeringnemer.
Op initiatief van [geïntimeerde] hebben [appellante] en [eerste echtgenote van erflater] op 8 december 2014 een overeenkomst van schenking gesloten onder meer inhoudende dat bij uitkering van de overlijdensrisicoverzekering een bedrag van € 33.005,90 wordt betaald aan [eerste echtgenote van erflater] .
Bij brief van 4 juli 2014 bericht [verzekeraar] dat aan [appellante] uit hoofde van voornoemde levensverzekering een bedrag van € 45.378,02 toekomt. Dit bedrag is door [verzekeraar] overgeboekt naar een bankrekening ten name van [geïntimeerde] en hiervan is op 10 december 2014 een bedrag van € 33.005,90 - overeenkomstig de afspraak met [appellante] - betaald aan [eerste echtgenote van erflater] .
Het resterende bedrag ad € 12.372,12 is op een bankrekening ten name van de beide kinderen [erflater] overgeboekt en hiervan zijn boedelschulden betaald.