Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord met een productie;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
6.De beoordeling
heeft ook onvoldoende feiten gesteld waaruit kan volgen dat het beroep van [appellante] op voormelde verlengingsgrond naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het enkele feit dat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest en tijdens hun huwelijk geen rente door [geïntimeerde] is betaald, terwijl partijen ook de overeenkomst niet hebben nageleefd door geen overleg te voeren over het af te lossen bedrag, is met name onvoldoende. Het hof betrekt bij dit oordeel dat de rechter bij de toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW terughoudend dient te zijn.
Het voorgaande betekent dat de verjaringstermijn voortduurt tot zes maanden na 21 oktober 2015, de datum van de echtscheiding tussen partijen. Door haar vordering in te dienen bij “verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek” in de echtscheidingsprocedure heeft [appellante] derhalve tijdig de verjaring gestuit.
“nu is het geld weg”. Met het in juni 2008 geleende geld heeft [geïntimeerde] privé schulden afgelost;
E) de bedoeling van partijen was dat er nooit iets door [geïntimeerde] aan [appellante] terugbetaald zou hoeven worden.
[geïntimeerde] diende te verplichten aan [appellante] uit hoofde van geldleenovereenkomst een bedrag van € 175.000,-- te voldoen, te vermeerderen met de contractuele rente en de wettelijke rente, met ingang van de vervaldata van de in de geldleenovereenkomst genoemde termijnen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag of datum”.
In het appelexploot en bij memorie van grieven (onder verwijzing naar voornoemd exploot) heeft [appellante] (naar het hof begrijpt) haar vordering gewijzigd. Zij vordert in hoger beroep “
alsnog te bepalen dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 175.000,- vermeerderd met contractuele rente, wettelijke rente en kosten”.
Vanaf de datum van de echtscheiding, 21 oktober 2015, evenwel is de hoofdsom op grond van punt 4 van de schuldbekentenis terstond opeisbaar. Gelet op de artikelen 6:74 en 83 BW is [geïntimeerde] tevens met ingang van 21 oktober 2015 in verzuim. Om die reden zal het hof de rente over de hoofdsom toewijzen met ingang van die datum.
Gelet op artikel 6:119 lid 3 BW zal de contractuele rechte worden toegewezen.