ECLI:NL:GHSHE:2017:5241

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
200.142.466_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en minderjarige in hoger beroep

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De vader, die de dochter heeft erkend, verzoekt om een omgangsregeling, maar het hof overweegt dat de minderjarige, die zes jaar oud is, de vader niet kent en pas recentelijk heeft vernomen dat hij haar biologische vader is. Het hof wijst het verzoek van de vader af, omdat het in het belang van de minderjarige is om niet zonder begeleiding omgang te hebben met de vader, gezien haar kwetsbare situatie en de zorgen over haar ontwikkeling.

De moeder, die de minderjarige verzorgt, heeft aangegeven dat zij en de dochter nog niet voldoende draagkracht hebben om omgang met de vader te faciliteren. De vader heeft zijn bezorgdheid geuit over de voortgang van de omgangsregeling en de rol van de moeder hierin. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende rapportages van het omgangshuis en de Raad voor de Kinderbescherming, die allemaal wijzen op de noodzaak om de minderjarige te beschermen tegen mogelijke psychische schade die zou kunnen voortkomen uit een gedwongen omgang met de vader.

Het hof concludeert dat, hoewel het belangrijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige om omgang te hebben met de niet-verzorgende ouder, de huidige omstandigheden het niet toelaten om een omgangsregeling te forceren. Het hof wijst zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van de vader af, met de overweging dat de belangen van de minderjarige voorop staan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 30 november 2017
Zaaknummer: 200.142.466/01
Zaaknummer eerste aanleg: 247331 / FA RK 12-2519
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.M.M. Mikkers,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: aanvankelijk mr. C. Schouten, daarna mr. S. Smeets, thans wederom mr. C. Schouten.
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [de bijzondere curator] in haar hoedanigheid van bijzondere curator over [minderjarige] (hierna aan te duiden als de bijzondere curator);
- de William Schrikker Stichting (hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI)).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

13.De beschikking van 31 maart 2016

Bij die beschikking heeft het hof, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, bepaald dat de vader gerechtigd is tot begeleide omgang met [minderjarige] in het omgangshuis te [vestigingsplaats] van de Stichting De Combinatie, waarbij de verdere invulling zal geschieden in nader overleg tussen partijen en de Stichting De Combinatie.

14.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

14.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2017. De onderhavige zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 200.192.894/01 (hoger beroep van de vader inzake het ouderlijk gezag).
Bij de mondelinge behandeling zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Mikkers;
-de vader, bijgestaan door mr. Schouten;
-de bijzondere curator;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
14.2.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- de rapportage van het omgangshuis van 25 juli 2016, met bijlagen;
- een aanvulling op voormelde rapportage, ingekomen ter griffie op 28 juli 2016;
- de brief van de advocaat van de moeder van 25 augustus 2016;
- de brief van de advocaat van de vader van 19 december 2016;
- de rapportage van het omgangshuis van 16 december 2016, met bijlage;
- de brief van het omgangshuis van 3 januari 2017;
- de brief van het omgangshuis van 2 maart 2017;
- de brief van de advocaat van de moeder van 3 april 2017;
- de brief van de advocaat van de vader van 3 april 2017;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 12 oktober 2017;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 12 oktober 2017.

15.De verdere beoordeling

15.1.
[minderjarige] staat sinds 7 april 2016 onder toezicht van de GI.
De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 7 april 2018.
15.2.
De moeder voert in haar schriftelijke reactie, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder en [minderjarige] hebben nog niet voldoende draagkracht om er aan mee te werken dat [minderjarige] haar vader zal leren kennen. De moeder heeft [minderjarige] inmiddels wel voorgelicht over haar status.
Het gaat goed met [minderjarige] , maar het is een kwetsbaar meisje. Omgang met de vader zal met veel strijd gepaard gaan, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] is.
De moeder praat met [minderjarige] niet in negatieve zin over de vader.
15.3.
De vader voert in zijn schriftelijke reactie, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De onderhavige procedure loopt al lang. Er is weinig vooruitgang geboekt. De moeder heeft alleen nog maar aan statusvoorlichting gedaan.
De vader is verheugd dat de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder stabiel is.
De vader is van mening dat het standpunt van de gezinsvoogd over de omgang tussen [minderjarige] en de vader, zoals dit uit de stukken naar voren komt, onvoldoende onderbouwd is.
Onduidelijk is hoe het met de hulpverlening voor de moeder gesteld is. De moeder blokkeert informatie over haar hulpverlening en de gezinsvoogd laat na deze blokkade te doorbreken met de haar op grond van de Jeugdwet ten dienste staande instrumenten. De vader vindt dat de moeder meer dan voldoende tijd heeft gehad om aan zichzelf te werken.
De moeder weigert om met de vader te gaan werken aan het onderlinge vertrouwen tussen de ouders. Zij heeft gezegd dat haar angsten door therapie minder zijn geworden. De vraag of dat betekent dat met het omgangstraject kan worden voortgegaan blijft echter in de lucht hangen.
De vader maakt zich zorgen over de bestendiging van de statusvoorlichting aan [minderjarige] . Hij vreest dat [minderjarige] de foto van hem niet te zien krijgt.
De vader verzoekt primair een omgangsregeling vast te stellen waarbij hij ieder weekend althans op regelmatige basis contact met [minderjarige] zal kunnen hebben, onder oplegging van een dwangsom aan de moeder, subsidiair een nieuwe opdracht aan het omgangshuis te verstrekken, waarbij er geen ruimte is voor eigen verdere advisering door het omgangshuis over de draagkracht van de moeder.
15.4.
De GI heeft ter zitting - beknopt weergegeven - het volgende verklaard.
De werkrelatie met de moeder is goed. De moeder is transparant naar de gezinsvoogd. Zij woont inmiddels zelfstandig. [minderjarige] bevindt zich in een veilige en gestructureerde opvoedsituatie.
[minderjarige] is een vrolijk, maar zeer kwetsbaar en jong kind. Zij kampt met kind eigen problematiek en moet niet worden belast met strijdende ouders. De hechting van [minderjarige] met de moeder, haar zussen en haar familie is goed. [minderjarige] heeft een forse taalachterstand.
De moeder gaat goed met de problematiek van [minderjarige] om.
De moeder heeft veel hulp gehad. Haar therapie is bijna afgesloten. Haar angsten zijn verminderd.
Tussen de ouders bestaat er geen enkel vertrouwen. Bij omgang met de vader begeeft [minderjarige] zich in een “mijnenveld”. Dit zal traumatisch voor haar zijn. [minderjarige] heeft meer dan genoeg aan haar eigen problematiek en heeft de structuur die de moeder haar biedt, hard nodig.
Ook de negatieve invloed van de respectieve grootouders is niet uit te vlakken.
Het is niet in het belang van [minderjarige] om thans omgang met de vader te forceren.
De gezinsvoogd heeft de foto van de vader aan de moeder gegeven. Zij zal met de moeder verder gaan met de bestendiging van de statusvoorlichting.
15.5.
De bijzondere curator heeft ter zitting - in het kort - het volgende verklaard.
Het is jammer dat de moeder er in is geslaagd om de vader buiten spel te zetten. Het omgangshuis had de omgang tussen de vader en [minderjarige] moeten opstarten en heeft te snel de handdoek in de ring gegooid. Het hof had al meegewogen dat bij de moeder geen draagvlak voor omgang was, maar heeft partijen toch naar het omgangshuis verwezen.
Indien er geen omgang komt, zal [minderjarige] opgroeien met een zeer negatief beeld over de vader. Dat vormt een bedreiging voor haar ontwikkeling.
De bijzondere curator vraagt zich af of alles is geprobeerd om omgang tussen de vader en [minderjarige] tot stand te brengen.
15.6.
De raad heeft ter zitting het volgende geadviseerd.
Op dit moment omgang tussen de vader en [minderjarige] afdwingen zal tot grote psychische schade bij [minderjarige] leiden. Al het mogelijke is geprobeerd om omgang tot stand te brengen. Het is niet gelukt om de moeder in de goede richting te krijgen.
Het is anderzijds moeilijk te verteren en verdrietig dat [minderjarige] de vader niet zal kennen.
15.7.
Het hof overweegt als volgt.
15.7.1.
Aangezien de vader [minderjarige] heeft erkend, is hij haar juridische ouder.
Ingevolge artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang met de ouder ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder doet blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
15.7.2.
In het onderhavige geval is [minderjarige] zes jaar oud, kent zij de vader niet en weet zij pas sinds kort dat hij haar biologische vader is. Reeds op die grond kan nu niet zonder meer een onbegeleide omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] worden bepaald, zoals de vader in hoger beroep primair heeft verzocht. Het hof zal het primaire verzoek van de vader dan ook afwijzen.
Met betrekking tot het subsidiaire verzoek van de vader in hoger beroep om een nieuwe opdracht aan het omgangshuis te verstrekken overweegt het hof als volgt.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91) volgt dat het de taak van de rechter is om te bevorderen dat er een omgangsregeling tot stand komt. Sinds het instellen van het hoger beroep door de moeder heeft het hof twee tussenbeschikkingen gegeven om te bewerkstelligen dat er omgang komt tussen de vader en [minderjarige] : de beschikking van 2 april 2015, waarbij het hof partijen heeft verwezen naar het omgangshuis van De Combinatie voor begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] , en de beschikking van 31 maart 2016, waarbij het hof partijen wederom heeft verwezen naar het omgangshuis voor begeleide omgang, ditmaal onder oplegging van een dwangsom aan de moeder.
Uit de rapportages van het omgangshuis, die over het verloop van het traject zijn uitgebracht, blijkt het volgende. Tussen het omgangshuis en de moeder is op de inhoud geen samenwerking tot stand gekomen. De moeder is haar (contact)afspraken nagekomen, maar over het proces richting omgangscontacten tussen de vader en [minderjarige] is met de moeder geen gesprek op gang gekomen. Volgens het omgangshuis kan een veilig contact tussen de vader en [minderjarige] alleen tot stand komen als er samenwerking met de moeder op gang komt en de moeder er achter kan staan dat [minderjarige] haar vader leert kennen.
Kort gezegd ziet het omgangshuis op dit moment geen enkele mogelijkheid om contact tussen [minderjarige] en de vader te realiseren nu dit niet onbelast kan plaats vinden.
Het traject is vervolgens door het omgangshuis geparkeerd.
15.7.3.
Het hof is van oordeel dat het in beginsel voor een goede (identiteits)ontwikkeling van een kind noodzakelijk is dat er omgang is met de niet-verzorgende ouder, in deze zaak de vader. De raad heeft in zijn rapport van 24 november 2014 uiteengezet dat bij de vader de basisvoorwaarden voor omgang met [minderjarige] aanwezig zijn en dat er meer zicht moet komen op de opvoedingsmogelijkheden van de vader door middel van het traject bij het omgangshuis.
Het hof acht de onwil of de onmacht van de moeder om mee te werken aan het beproeven van begeleide omgangscontacten in beginsel onvoldoende om de vader en [minderjarige] hun recht op omgang met elkaar te ontzeggen.
Echter, uit het rapport van de raad van 29 februari 2016 en uit de verklaring van de gezinsvoogd ter zitting van het hof blijkt dat [minderjarige] een zeer kwetsbaar en jong kind is, dat kampt met kind eigen problematiek. Zij heeft een spraak- en taalachterstand en er bestaan zorgen over haar sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling. School geeft aan dat [minderjarige] een algehele ontwikkelingsachterstand heeft.
Met de raad en de GI acht het hof het aannemelijk dat, indien de totstandkoming of de uitvoering van een omgangsregeling op dit moment zou worden afgedwongen, [minderjarige] hiervan ernstige psychische schade zou ondervinden.
Het hof is van oordeel dat alle in het gegeven geval mogelijke en gepaste maatregelen zijn genomen om omgang tussen de vader en [minderjarige] te realiseren, maar het hof kan niet anders dan vaststellen dat voor begeleide omgangscontacten in de gegeven omstandigheden thans geen ruimte bestaat.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat, indien in dit geval toch omgang tussen [minderjarige] en de vader zou worden afgedwongen, de kans dat [minderjarige] hiervan ernstige schade zal ondervinden, aanmerkelijk is, met als gevolg dat de omgang nu, onder de gegeven omstandigheden, in strijd komt met haar zwaarwegende belangen.
Het hof zal ook het subsidiaire verzoek van de vader afwijzen.
15.8.
Op grond van het voorgaande beslist het hof als volgt.

16.De beslissing

Het hof:
wijst af het in hoger beroep gedane primaire en subsidiaire verzoek van de vader.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens en M.J. van Laarhoven en is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.