In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een erfrechtelijke kwestie. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.G.J. van Kooten, heeft het hof verzocht om arrest na eerdere tussenarresten van 4 april 2017 en 25 juli 2017. De geïntimeerden, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], vertegenwoordigd door mr. A.B. Noordhof, zijn in deze procedure betrokken. De zaak is voortgekomen uit een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 26 november 2015 is gewezen.
Tijdens de procedure heeft het hof de geïntimeerden herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om ontbrekende stukken over te leggen, waaronder de aangifte inkomstenbelasting over 2013 en diverse rekeningafschriften. Ondanks deze verzoeken hebben de geïntimeerden niet volledig voldaan aan de eisen die het hof heeft gesteld. De appellant heeft in zijn antwoordakte opgemerkt dat de aangifte IB over 2013 ontbreekt en dat er discrepanties zijn in de overgelegde rekeningafschriften.
Het hof heeft in zijn tussenarrest van 25 juli 2017 benadrukt dat de geïntimeerden volledig moeten voldoen aan de verzoeken van het hof. Het hof heeft de zaak vervolgens naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van de geïntimeerden, waarbij de appellant de mogelijkheid heeft om hierop te reageren. De verdere beslissing is aangehouden, en het hof heeft aangegeven dat indien de geïntimeerden wederom niet voldoen aan de eisen, het hof de nodige gevolgtrekkingen zal maken.
De uitspraak is gedaan op 12 december 2017 door de rechters B.A. Meulenbroek, I.B.N. Keizer en M.G.W.M. Stienissen, en is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.