ECLI:NL:GHSHE:2017:5483

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
200.187.324_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in erfrechtelijke zaak met tussenarresten en bewijslevering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een erfrechtelijke kwestie. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.G.J. van Kooten, heeft het hof verzocht om arrest na eerdere tussenarresten van 4 april 2017 en 25 juli 2017. De geïntimeerden, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], vertegenwoordigd door mr. A.B. Noordhof, zijn in deze procedure betrokken. De zaak is voortgekomen uit een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 26 november 2015 is gewezen.

Tijdens de procedure heeft het hof de geïntimeerden herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om ontbrekende stukken over te leggen, waaronder de aangifte inkomstenbelasting over 2013 en diverse rekeningafschriften. Ondanks deze verzoeken hebben de geïntimeerden niet volledig voldaan aan de eisen die het hof heeft gesteld. De appellant heeft in zijn antwoordakte opgemerkt dat de aangifte IB over 2013 ontbreekt en dat er discrepanties zijn in de overgelegde rekeningafschriften.

Het hof heeft in zijn tussenarrest van 25 juli 2017 benadrukt dat de geïntimeerden volledig moeten voldoen aan de verzoeken van het hof. Het hof heeft de zaak vervolgens naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van de geïntimeerden, waarbij de appellant de mogelijkheid heeft om hierop te reageren. De verdere beslissing is aangehouden, en het hof heeft aangegeven dat indien de geïntimeerden wederom niet voldoen aan de eisen, het hof de nodige gevolgtrekkingen zal maken.

De uitspraak is gedaan op 12 december 2017 door de rechters B.A. Meulenbroek, I.B.N. Keizer en M.G.W.M. Stienissen, en is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.187.324/01
arrest van 12 december 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. G.G.J. van Kooten te Veldhoven,
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
verder: [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. A.B. Noordhof te Eindhoven,
als vervolg op de tussenarresten van dit hof van 4 april 2017 en 25 juli 2017 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer 4324340/rolnummer 15/8257 tussen partijen gewezen vonnis van 26 november 2015.

9.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 25 juli 2017;
  • de akte van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] van 5 september 2017 met producties;
  • de antwoordakte van [appellant] van 31 oktober 2017.
Partijen hebben arrest gevraagd.

10.De verdere beoordeling

10.1
Bij tussenarrest van 25 juli 2017 heeft het hof [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] - opnieuw - in de gelegenheid gesteld volledig aan het tussenarrest van 4 april 2017 te voldoen door de ontbrekende stukken alsnog over te leggen, te weten:
  • de aangifte IB over 2013;
  • blad 001 van het rekeningafschrift van 31 juli 2012 (volgnummer 8);
  • de rekeningafschriften vanaf 11 september 2009 tot 1 maart 2011.
10.2
Naar aanleiding hiervan hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de volgende stukken overgelegd:
  • de aanslag over 2013, door hen ten onrechte aangeduid als de aangifte over 2013;
  • blad 001 van het rekeningafschrift van 31 juli 2012 (volgnummer 8);
  • rekeningafschriften van bankrekening [bankrekening] vanaf 11 september 2009 tot 1 maart 2011.
10.3
In zijn antwoordakte merkt [appellant] op dat de aangifte IB over 2013 ontbreekt. Dat is juist. Verder merkt hij op dat het eindsaldo op het laatste afschrift van 2009 niet aansluit bij het beginsaldo op het eerste afschrift van 2010 en dat hetzelfde geldt voor 2010/2011. Ook dat is juist. Volgens hem ontbreekt telkens een afschrift. Het hof stelt vast dat het eerste afschrift van 2010 als datum van het vorige afschrift 31 december 2009 vermeldt, terwijl het laatste afschrift van 2009 dat is overgelegd van 28 december 2009 dateert. Hetzelfde doet zich
m.m.voor bij 2010/2011.
10.4
Het hof verwacht van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] dat zij volledig voldoen aan het tussenarrest van 4 april 2017. Dat hebben zij nog steeds niet gedaan en dat dienen zij alsnog te doen. Het hof verwijst de zaak daartoe naar de rol voor akte aan de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] . [appellant] zal daar bij antwoordakte op kunnen reageren. Indien [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] wederom niet volledig voldoen aan hetgeen hun is opgedragen, zal het hof daaraan de gevolgtrekkingen verbinden die het geraden acht.
10.5
In zijn antwoordakte van 31 oktober 2017 is [appellant] niet alleen ingegaan op de overgelegde stukken maar ook op de onderwerpen die hij aansneed in zijn antwoordakte van 30 mei 2017. Voor andere kwesties was de aktewisseling echter niet bestemd, zoals het hof in het tussenarrest van 25 juli 2017 uitdrukkelijk heeft vermeld (slotzin r.o. 7.5). Het hof laat ook nu hetgeen [appellant] over die andere kwesties naar voren heeft gebracht in zijn aktes buiten beschouwing. Ook voor de aktewisseling naar aanleiding van dit derde tussenarrest geldt dat deze niet voor enig ander doel is bestemd.
10.6
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

11.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 9 januari 2018 voor akte aan de zijde van geïntimeerden met het hiervoor onder 10.4 vermelde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, I.B.N. Keizer en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 december 2017.
griffier rolraadsheer