In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.L.P. van Rooij, had verzocht om zijn moeder, de geïntimeerde, te horen als getuige om informatie te vergaren die zou kunnen leiden tot het aantasten van een eerder gegeven bindend advies. Dit bindend advies, dat op 30 juni 2015 was uitgebracht, betrof een geschil over de onderlinge schuldverhouding tussen de appellant en zijn ouders. Het hof oordeelde dat de appellant geen belang had bij het verzoek, omdat hij niet had aangetoond hoe het getuigenverhoor zou bijdragen aan het aantasten van het bindend advies. De rechtbank had eerder het verzoek in eerste aanleg afgewezen, en het hof bevestigde deze beslissing. Het hof concludeerde dat de argumenten van de appellant door de bindend adviescommissie al waren gewogen en als onvoldoende waren beoordeeld. De appellant had niet aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een getuigenverhoor rechtvaardigden. De beslissing van het hof houdt in dat de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de appellant wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.