ECLI:NL:GHSHE:2017:5801

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
200.202.572_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van huwelijkse voorwaarden en inboedelgoederen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank een aantal vorderingen van [appellant] heeft afgewezen. De partijen, die op 24 december 1987 onder huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd, zijn inmiddels gescheiden. De echtscheiding is uitgesproken op 12 december 2012. In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om aan hem een bedrag van € 2.949,57 te betalen, alsmede om de huwelijkse voorwaarden af te wikkelen en de verdeling van de tussen hen bestaande eenvoudige gemeenschap vast te stellen. [geïntimeerde] heeft hiertegen verweer gevoerd en in reconventie vorderingen ingesteld met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.

Het hof heeft in hoger beroep de feiten vastgesteld en de procedure beoordeeld. Het hof oordeelt dat [appellant] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vordering tot afgifte van zijn persoonlijke administratie en dat de grief van [appellant] faalt. Wat betreft de inboedelgoederen heeft het hof vastgesteld dat er sprake is van gezamenlijke inboedel, die moet worden verdeeld. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] niet in staat is om de helft van de gezamenlijke inboedel aan [appellant] te verstrekken en heeft haar veroordeeld tot betaling van de helft van de waarde van de inboedel, vastgesteld op € 1.500,-. De proceskosten zijn gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het de vordering van [appellant] ten aanzien van de inboedel afwees en heeft in zoverre opnieuw rechtdoende de vordering van [appellant] toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.202.572/01
arrest van 19 december 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. F.A. van den Heuvel te Helmond,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.A. Scanlan te Roosendaal,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 juli 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 6 april 2016, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/260806 / HA ZA 13-201)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, alsmede naar de tussenvonnissen van 8 januari 2014, 28 mei 2014, 7 januari 2015 en 11 maart 2015.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met eiswijziging en producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) Partijen zijn op 24 december 1987 onder huwelijkse voorwaarden gehuwd. De huwelijkse voorwaarden luiden – voor zover in hoger beroep van belang – als volgt:
“(…)
Artikel 1.
Tussen de echtgenoten zal generlei gemeenschap van goederen bestaan.
(…)
Artikel 2.
(…)
3.In alle gevallen waarin geschil bestaat omtrent de eigendom van een zaak die geen registergoed is en voor zover het betreft andere zaken dan bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel(hof: kleding, ‘lijfstoebehoren’ en lijfsieraden respectievelijk zaken die kennelijk dienstbaar zijn aan het beroep en/of onderneming van één der echtgenoten)
, en geen van de echtgenoten zijn recht op bedoelde zaken kan bewijzen, zullen die betreffende zaken die geen registergoederen zijn geacht worden aan beide echtgenoten gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, in eigendom toe te behoren, behoudens het hierna in lid 4 bepaalde.
4.Indien niet door bescheiden kan worden bewezen aan wie der echtgenoten de zaken (…) in eigendom toebehoren, dan zullen de echtgenoten te allen tijde van de aan ieder van hen toebehorende eigendom en de waarde der desbetreffende zaken kunnen doen blijken uit een daarvan door hen beiden te ondertekenen beschrijving vermeldende aan wie der echtgenoten de op deze beschrijving te vermelden zaken die geen registergoederen zijn in eigendom toebehoren.
(…)”
b) De echtscheiding is bij beschikking van 12 december 2012 door de rechtbank ’s-Hertogenbosch uitgesproken en op 9 januari 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.1.
In eerste aanleg heeft [appellant] , na wijziging van eis, gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om aan [appellant] te voldoen een bedrag van € 2.949,57 te vermeerderen met de wettelijke rente van 24 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening en de huwelijkse voorwaarden af te wikkelen op de door [appellant] voorgestane wijze, alsmede de verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap vast te stellen op de door [appellant] voorgestane wijze, althans een zodanige afwikkeling te bepalen c.q. zodanige verdeling van de eenvoudige gemeenschap vast te stellen als de rechtbank juist acht.
3.2.2.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. Voorts heeft [geïntimeerde] , na akte vermeerdering van eis in reconventie gevorderd primair te bepalen dat partijen overgaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden op navolgende wijze:
a. te bepalen dat de woning wordt toegedeeld aan [geïntimeerde] tegen een daaraan toe te kennen waarde van € 105.000,-;
b. te bepalen dat de op de woning rustende hypotheekschuld ten bedrage van € 76.000,- wordt toegedeeld aan [geïntimeerde] en [geïntimeerde] bij gelegenheid van de overdracht van de voormalige echtelijke woning aan [geïntimeerde] , ervoor dient zorg te dragen dat [appellant] wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke verplichting ter zake;
c. te bepalen dat [geïntimeerde] , eerst bij gelegenheid van de overdracht van de voormalige echtelijke woning aan [geïntimeerde] , aan [appellant] dient te voldoen een bedrag van € 14.500,- zijnde de helft van de resterende overwaarde;
d. te bepalen dat [appellant] al het noodzakelijke dient te verrichten teneinde de overdracht en levering van de woning aan [geïntimeerde] te doen plaatsvinden, waaronder met name het ondertekenen van de betreffende leveringsakte bij de notaris alsmede te bepalen dat indien [appellant] zulks weigert, het vonnis in de plaats treedt van de wilsbeschikking van [appellant] waardoor rechtsgeldige levering van de voormalige echtelijke woning aan [geïntimeerde] tot stand kan worden gebracht;
e. [appellant] te veroordelen ter zake verdeling en verrekening aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 8.036,85, althans een bedrag dat de rechtbank juist acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2013, althans met ingang van een datum die de rechtbank juist acht;
f. te bepalen dat de autolening wordt toebedeeld aan [appellant] onder de op [appellant] rustende verplichting om deze geldschuld als eigen schuld te voldoen onder vrijwaring van [geïntimeerde] alsmede [appellant] te veroordelen om al het nodige te doen teneinde te bewerkstelligen dat [geïntimeerde] zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van deze lening, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor elke keer dat [appellant] verzuimt daaraan te voldoen.
Subsidiair vordert [geïntimeerde] te bepalen dat partijen overgaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden op de wijze zoals de rechtbank juist acht.
Met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.2.3.
[appellant] heeft verweer gevoerd.
3.3.1.
In het tussenvonnis van 8 januari 2014 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.3.2.
In het tussenvonnis van 28 mei 2014 heeft de rechtbank onder meer [geïntimeerde] opgedragen te bewijzen dat zij de persoonlijke boekhouding van [appellant] , door tussenkomst van buurman [buurman] , heeft afgegeven aan [appellant] .
3.3.3.
In het tussenvonnis van 7 januari 2015 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door beide partijen waarin [geïntimeerde] zich onder meer mag uitlaten over de eiswijziging van [appellant] terzake de inboedel.
3.3.4.
In het tussenvonnis van 11 maart 2015 is een deskundige benoemd voor de taxatie van de woning.
3.3.5.
In het eindvonnis van 6 april 2016 heeft de rechtbank voor zover in hoger beroep van belang [geïntimeerde] veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis over te gaan tot afgifte aan [appellant] van de persoonlijke administratie van [appellant] alsmede tot afgifte aan [appellant] van afschriften van de stukken betrekking hebbend op de uithuisplaatsing/beschuldiging kindermisbruik. De vordering van [appellant] ten aanzien van de inboedel heeft de rechtbank afgewezen.
3.4.
[appellant] heeft in hoger beroep een grief aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis voor wat betreft de beslissing van de rechtbank ten aanzien van zijn persoonlijke administratie en de inboedel en opnieuw rechtdoende te bepalen dat [appellant] zelf in de gelegenheid wordt gesteld zijn persoonlijke administratie uit de voormalige echtelijke woning te halen en dat hij ofwel zijn goederen van de inboedellijst kan ophalen bij de woning van [geïntimeerde] of [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 15.000,- ter zake van overbedeling.
3.5.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
3.6.
Voor zover [geïntimeerde] in haar verweer stelt dat de grief van [appellant] onduidelijk is gaat het hof daaraan voorbij. Uit het verweer dat [geïntimeerde] vervolgens voert blijkt dat [geïntimeerde] duidelijk is tegen welke overwegingen en oordelen van de rechtbank de grief is gericht.
Persoonlijke administratie
3.7.
[appellant] stelt dat [geïntimeerde] niet zijn volledige persoonlijke administratie aan hem heeft overgedragen. Al zijn bankafschriften, aankoopnota’s en garantiebewijzen ontbreken. Zo ontbreken voorts het dossier over het verleden van [appellant] , de brieven die [appellant] aan Jeugdzorg heeft gestuurd in het kader van de uithuisplaatsing/beschuldiging kindermisbruik van de dochters van partijen. [appellant] wil in de gelegenheid worden gesteld zijn persoonlijke administratie zelf uit de voormalige echtelijke woning te halen. Dit kan eventueel onder begeleiding van een wijkagent om zorgen voor escalatie te voorkomen.
3.8.
[geïntimeerde] stelt dat zij aan het vonnis heeft voldaan door de persoonlijke administratie van [appellant] eerst op 24 mei 2016 via ‘We Transfer’ aan [appellant] beschikbaar te stellen en toen dit voor [appellant] niet voldoende bleek, is de persoonlijke administratie ook fysiek op 3 juni 2016 op het kantoor van de advocaat van [appellant] overhandigd. [geïntimeerde] heeft geen administratie van [appellant] meer. [appellant] heeft na deze overdracht niet gesteld dat de stukken niet compleet zouden zijn. Voor zover [appellant] zijn persoonlijke spullen zelf uit de woning wil ophalen dient [appellant] in die vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat een dergelijke vordering niet voor het eerst in hoger beroep mogelijk is.
3.9.
Het hof oordeelt als volgt. [appellant] betoogt in de kern dat [geïntimeerde] niet aan het beroepen vonnis heeft voldaan (door niet de volledige maar slechts een deel van zijn persoonlijke administratie over te dragen). Inhoudelijke bezwaren tegen de beslissing van de rechtbank heeft [appellant] niet naar voren gebracht. Derhalve gaat het alleen over de tenuitvoerlegging van de beslissing van de rechtbank. Voor een dergelijk executiegeschil leent het hoger beroep zich niet. Het is aan de executierechter te beoordelen of aan het vonnis is voldaan. De grief faalt in zoverre en de vordering wordt afgewezen.
Inboedelgoederen
3.10.
[appellant] verwijst naar rov. 4.5 van het tussenvonnis van 28 mei 2014 en stelt dat [geïntimeerde] heeft geweigerd de in dat vonnis genoemde goederen af te geven. [appellant] heeft daarop zijn eis gewijzigd en een vergoeding uit overbedeling gevorderd. [appellant] stelt dat het hem tijdens de verdelingsprocedure onmogelijk is gemaakt aan zijn bewijsopdracht te voldoen. Inmiddels zijn voor [appellant] jaren verstreken en heeft hij zijn goederen niet mogen ontvangen. Bovendien heeft [geïntimeerde] [appellant] geen financiële compensatie aangeboden. In hoger beroep legt [appellant] nogmaals de lijst over van de goederen waar het om gaat: alle gereedschappen uit de schuur, erfstukken van de moeder van [appellant] en zuster [zuster] , boeken en digitale apparatuur die [appellant] heeft aangekocht. [appellant] heeft als hobby keramiek, maar kan deze al niet meer uitoefenen sinds hij noodgedwongen de woning heeft verlaten in mei 2012. [appellant] verzoekt het hof te bepalen dat [appellant] zijn goederen van de inboedellijst kan ophalen bij de woning van de vrouw, zo nodig onder politiebegeleiding van de wijkagent ter voorkoming van escalatie of om [appellant] een vergoeding tot overbedeling te voldoen ad € 15.000,-. Tijdens het pleidooi heeft [appellant] nog gesteld dat hij 30 keramieken voorwerpen had van ieder een waarde van € 75,- tot € 100,-.
3.11.
[geïntimeerde] stelt dat [appellant] zijn vordering tot afgifte van de goederen bij akte van 17 september 2014 heeft ingetrokken zodat ook om die reden [appellant] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. De door [appellant] in hoger beroep overgelegde lijst van goederen is een andere lijst dan de in eerste aanleg overgelegde lijst. Zo staan op deze lijst nu ook boeken, een Samsung-televisie, een printer en foto-albums.
3.12.
De eiswijziging en eisvermeerdering van [appellant] dient te worden gezien als een nieuw verdelingsvoorstel in het kader van de verdeling. Een dergelijk voorstel mag ook in hoger beroep nog worden gedaan. [appellant] is dan ook ontvankelijk in zijn vordering.
In eerste aanleg heeft de rechtbank geoordeeld dat [geïntimeerde] dwingend bewijs heeft geleverd van haar stelling dat de overige inboedel (niet zijnde de op productie 3 bij dagvaarding voorkomende goederen) aan haar in eigendom toebehoort, waarbij zij heeft verwezen naar de staat van aanbrengsten van de huwelijkse voorwaarden. [appellant] is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld zich uit te laten of hij terzake tegenbewijs wil leveren. [appellant] heeft hier echter niet op gereageerd en de rechtbank heeft geoordeeld dat vast staat dat de op de staat van aanbrengsten voorkomende goederen in eigendom aan [geïntimeerde] toebehoren. Tegen dat oordeel is geen grief gericht zodat het voorgaande in hoger beroep eveneens vast staat.
Dit neemt niet weg dat – los van de zaken die op de lijst van aanbrengsten staan vermeld - sprake was van gezamenlijke inboedel, als bedoeld in artikel 3 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden, zoals ook uit de door de man overgelegde foto’s blijkt. [geïntimeerde] heeft dit ook onvoldoende gemotiveerd betwist. Deze zaken dienen in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen te worden verdeeld. [geïntimeerde] heef bij de rechtbank aangegeven bedoelde zaken niet te willen hebben. In hoger beroep heeft zij verklaard dat zij ook geen spullen heeft bewaard.
Omdat [geïntimeerde] niet meer in staat is de helft van de gezamenlijke inboedel aan [appellant] te verstrekken zal zij worden veroordeeld tot vergoeding van de helft van de waarde aan [appellant] . Het hof stelt de waarde van de gezamenlijke inboedel – waaronder de keramiek - in redelijkheid vast op € 3.000,-.
[geïntimeerde] dient aan [appellant] een bedrag van € 1.500,- terzake overbedeling te betalen. De grief slaagt in zoverre.
3.13.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 6 april 2016 voor zover daarin de vordering van [appellant] ten aanzien van de inboedel is afgewezen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen het bedrag van € 1.500,-
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van Laarhoven, G.J. Vossestein en A.J.F. Manders en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 december 2017.
griffier rolraadsheer