3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) Partijen zijn op 24 december 1987 onder huwelijkse voorwaarden gehuwd. De huwelijkse voorwaarden luiden – voor zover in hoger beroep van belang – als volgt:
“(…)
Artikel 1.
Tussen de echtgenoten zal generlei gemeenschap van goederen bestaan.
(…)
Artikel 2.
(…)
3.In alle gevallen waarin geschil bestaat omtrent de eigendom van een zaak die geen registergoed is en voor zover het betreft andere zaken dan bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel(hof: kleding, ‘lijfstoebehoren’ en lijfsieraden respectievelijk zaken die kennelijk dienstbaar zijn aan het beroep en/of onderneming van één der echtgenoten)
, en geen van de echtgenoten zijn recht op bedoelde zaken kan bewijzen, zullen die betreffende zaken die geen registergoederen zijn geacht worden aan beide echtgenoten gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, in eigendom toe te behoren, behoudens het hierna in lid 4 bepaalde.
4.Indien niet door bescheiden kan worden bewezen aan wie der echtgenoten de zaken (…) in eigendom toebehoren, dan zullen de echtgenoten te allen tijde van de aan ieder van hen toebehorende eigendom en de waarde der desbetreffende zaken kunnen doen blijken uit een daarvan door hen beiden te ondertekenen beschrijving vermeldende aan wie der echtgenoten de op deze beschrijving te vermelden zaken die geen registergoederen zijn in eigendom toebehoren.
(…)”
b) De echtscheiding is bij beschikking van 12 december 2012 door de rechtbank ’s-Hertogenbosch uitgesproken en op 9 januari 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.1.In eerste aanleg heeft [appellant] , na wijziging van eis, gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om aan [appellant] te voldoen een bedrag van € 2.949,57 te vermeerderen met de wettelijke rente van 24 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening en de huwelijkse voorwaarden af te wikkelen op de door [appellant] voorgestane wijze, alsmede de verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap vast te stellen op de door [appellant] voorgestane wijze, althans een zodanige afwikkeling te bepalen c.q. zodanige verdeling van de eenvoudige gemeenschap vast te stellen als de rechtbank juist acht.
3.2.2.[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. Voorts heeft [geïntimeerde] , na akte vermeerdering van eis in reconventie gevorderd primair te bepalen dat partijen overgaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden op navolgende wijze:
a. te bepalen dat de woning wordt toegedeeld aan [geïntimeerde] tegen een daaraan toe te kennen waarde van € 105.000,-;
b. te bepalen dat de op de woning rustende hypotheekschuld ten bedrage van € 76.000,- wordt toegedeeld aan [geïntimeerde] en [geïntimeerde] bij gelegenheid van de overdracht van de voormalige echtelijke woning aan [geïntimeerde] , ervoor dient zorg te dragen dat [appellant] wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke verplichting ter zake;
c. te bepalen dat [geïntimeerde] , eerst bij gelegenheid van de overdracht van de voormalige echtelijke woning aan [geïntimeerde] , aan [appellant] dient te voldoen een bedrag van € 14.500,- zijnde de helft van de resterende overwaarde;
d. te bepalen dat [appellant] al het noodzakelijke dient te verrichten teneinde de overdracht en levering van de woning aan [geïntimeerde] te doen plaatsvinden, waaronder met name het ondertekenen van de betreffende leveringsakte bij de notaris alsmede te bepalen dat indien [appellant] zulks weigert, het vonnis in de plaats treedt van de wilsbeschikking van [appellant] waardoor rechtsgeldige levering van de voormalige echtelijke woning aan [geïntimeerde] tot stand kan worden gebracht;
e. [appellant] te veroordelen ter zake verdeling en verrekening aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 8.036,85, althans een bedrag dat de rechtbank juist acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2013, althans met ingang van een datum die de rechtbank juist acht;
f. te bepalen dat de autolening wordt toebedeeld aan [appellant] onder de op [appellant] rustende verplichting om deze geldschuld als eigen schuld te voldoen onder vrijwaring van [geïntimeerde] alsmede [appellant] te veroordelen om al het nodige te doen teneinde te bewerkstelligen dat [geïntimeerde] zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van deze lening, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor elke keer dat [appellant] verzuimt daaraan te voldoen.
Subsidiair vordert [geïntimeerde] te bepalen dat partijen overgaan tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden op de wijze zoals de rechtbank juist acht.
Met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.2.3.[appellant] heeft verweer gevoerd.
3.3.1.In het tussenvonnis van 8 januari 2014 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.3.2.In het tussenvonnis van 28 mei 2014 heeft de rechtbank onder meer [geïntimeerde] opgedragen te bewijzen dat zij de persoonlijke boekhouding van [appellant] , door tussenkomst van buurman [buurman] , heeft afgegeven aan [appellant] .
3.3.3.In het tussenvonnis van 7 januari 2015 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door beide partijen waarin [geïntimeerde] zich onder meer mag uitlaten over de eiswijziging van [appellant] terzake de inboedel.
3.3.4.In het tussenvonnis van 11 maart 2015 is een deskundige benoemd voor de taxatie van de woning.
3.3.5.In het eindvonnis van 6 april 2016 heeft de rechtbank voor zover in hoger beroep van belang [geïntimeerde] veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis over te gaan tot afgifte aan [appellant] van de persoonlijke administratie van [appellant] alsmede tot afgifte aan [appellant] van afschriften van de stukken betrekking hebbend op de uithuisplaatsing/beschuldiging kindermisbruik. De vordering van [appellant] ten aanzien van de inboedel heeft de rechtbank afgewezen.