ECLI:NL:GHSHE:2017:5865

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
27 december 2017
Zaaknummer
200.201.695_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijdrage jongmeerderjarige en wijziging alimentatieverplichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieverplichting van de man voor zijn jongmeerderjarige kind. De man, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, verzocht om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kind met terugwerkende kracht op nihil te stellen. De rechtbank had de man eerder niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De man voerde aan dat hij door een wijziging van omstandigheden, namelijk een significant inkomensverlies, niet in staat was om de alimentatie te betalen. Hij stelde dat hij zijn baan als metselaar had verloren en dat zijn huidige inkomen onvoldoende was om de alimentatie te voldoen. De vrouw en het kind verzetten zich tegen dit verzoek en stelden dat de man voldoende draagkracht had om de alimentatie te blijven betalen, mede gezien het inkomen van zijn partner. Het hof oordeelde dat de man niet voldoende had aangetoond dat hij niet in staat was om een fulltime dienstverband te vinden en dat hij zijn inkomen moest aanwenden voor de alimentatie. Het hof verklaarde de man ontvankelijk in zijn verzoek, maar wees het verzoek tot wijziging van de alimentatie af. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd, behoudens de beslissing over de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.201.695/01
zaaknummer rechtbank : C/03/216733 FA RK 16-326
beschikking van de meervoudige kamer van 21 december 2017
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats]
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.M.B.J. Derks - Höppener,
tegen
[verweerster 1],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.F. Cohen,
en
[de jongmeerderjarige],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: [de jongmeerderjarige] ,
advocaat mr. R.F. Cohen te Sittard.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 augustus 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 20 oktober 2016 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2.
De vrouw heeft op 22 november 2016 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 10 maart 2017 met bijlagen, ingekomen op
13 maart 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 17 maart 2017 met bijlage, ingekomen op 21 maart 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 14 juli 2017 met bijlagen, ingekomen op 14 juli 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 31 juli 2017 met bijlagen, ingekomen op 1 augustus 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 7 augustus 2017 met bijlage, ingekomen op 9 augustus 2017.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 17 augustus 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Ter mondelinge behandeling is de zaak pro forma aangehouden in afwachting van de resultaten van een mediationtraject.
Van de mondelinge behandeling is een verkort proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt.
2.5.
Na de mondelinge behandeling is volgens afspraak nog ingekomen:
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vader van 2 oktober 2017;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder van 18 oktober 2017.
2.6.
Uit de hiervoor onder 2.5. vermelde stukken blijkt dat het mediationtraject niet is geslaagd.
Het hof heeft de uitspraak bepaald op heden.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit hun relatie is geboren:
- [de jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] .
De man heeft het kind erkend.
3.3.
Bij beschikking van 9 januari 2003 heeft de rechtbank Maastricht bepaald dat de man met ingang van 1 oktober 2002 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jongmeerderjarige] een bedrag van € 200,- per maand zal voldoen. Deze alimentatie bedraagt met ingang van 1 januari 2017 ingevolge de wettelijke indexering € 252,87 per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jongmeerderjarige] met ingang van 27 december 2015 op nihil te bepalen dan wel op een bedrag dat de rechtbank redelijk acht.
4.2.
De grieven van de man zien op zijn draagkracht.
De man verzoekt de beschikking waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de door de man te betalen bijdrage zal worden bepaald op nihil met ingang van 27 december 2015 dan wel met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, dan wel op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof redelijk acht.
4.3.
De vrouw voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De man voert - kort samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de man zijn stelling dat hij al het mogelijke heeft gedaan om zijn inkomensverlies te herstellen of op te vangen niet nader heeft onderbouwd of aannemelijk heeft gemaakt. De man wijst in dit verband op de stukken die hij bij zijn inleidend verzoekschrift heeft gevoegd. In hoger beroep legt de man in aanvulling daarop nog een specificatie van zijn inkomen in het jaar 2016 en bewijs van door hem verrichte sollicitaties over. Het was door de crisis moeilijk om in de bouw werk te vinden.
De rechtbank heeft voorts ten onrechte overwogen dat de man niet met stukken heeft laten zien dat hij met intensieve pogingen ook buiten de bouw heeft gesolliciteerd. De man is namelijk timmerman van beroep.
Ten slotte had de rechtbank moeten bepalen dat de man niet verplicht is tot het betalen van kinderalimentatie in de periodes waarin hij geen werk heeft en geen inkomen. De periodes waarin de man heeft gewerkt zijn steeds van korte duur geweest. Wanneer hij niet in aanmerking komt voor een werkloosheidsuitkering, heeft de man geen inkomen. Zijn partner, met wie de man samenwoont, heeft namelijk een (bescheiden) vast inkomen, waardoor de man geen recht heeft op een bijstandsuitkering.
Ook thans heeft de man weer een wisselend inkomen. Zijn inkomen is onvoldoende om de kinderbijdrage te betalen. Sinds 1 juli 2017 werkt de man als nachtwaker en als medewerker ‘voorbereiding ontbijt’ in een hotel. De man werkt gemiddeld 20 uren per week tegen een loon van € 12,- bruto per uur.
Tot 1 januari 2016 heeft de man de onderhoudsbijdrage ten behoeve van [de jongmeerderjarige] aan de vrouw betaald.
5.2.
De vrouw en [de jongmeerderjarige] hebben de grieven van de man gemotiveerd weersproken.
Voor zover relevant zal het hof hierna op het verweer ingaan.
Het klopt dat de man tot 1 januari 2016 de kinderbijdrage heeft voldaan. Doordat de man is gestopt met betalen, is het voor de vrouw moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen.
[de jongmeerderjarige] volgt een MBO-opleiding voor verpleegkundige.
5.3.
Het hof overweegt als volgt.
5.3.1.
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een onderhoudsverplichting als de onderhavige worden gewijzigd indien deze door een wijziging van omstandigheden heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Indien een verzoeker in rechte aanvoert dat zich een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan als bedoeld in voormeld artikel, is deze in zoverre ontvankelijk in zijn of haar verzoek.
Nu de man heeft gesteld dat zich een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, te weten dat hij zijn baan als metselaar is verloren en daardoor fors in inkomen is teruggegaan, is de man naar het oordeel van het hof en anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, ontvankelijk in zijn wijzigingsverzoek.
5.3.2.
Na constatering dat er een wijziging van omstandigheden is opgetreden, dient te worden onderzocht of de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Het hof zal daartoe thans overgaan.
5.3.3.
De behoefte van [de jongmeerderjarige] is niet in geschil.
5.3.4.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de man voldoende draagkracht heeft om de vastgestelde onderhoudsbijdrage ten behoeve van [de jongmeerderjarige] te blijven betalen. De man woont samen met zijn partner, die een vast inkomen heeft. Het inkomen van de partner van de man is kennelijk voldoende om te voorzien in de kosten van hun gemeenschappelijke huishouding. De man heeft immers niet gesteld dat hij met de door hem verdiende inkomsten in deze kosten moet bijdragen.
Het hof is van oordeel dat de man het door hem gegenereerde inkomen dient aan te wenden om de kinderbijdrage ten behoeve van [de jongmeerderjarige] te blijven voldoen. Hierbij tekent het hof aan dat voor de draagkracht van de man niet alleen de daadwerkelijk door hem genoten inkomsten van belang zijn, maar ook het inkomen dat de man zich in redelijkheid kan verwerven. De man heeft niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat is om als timmerman een full time dienstbetrekking in de bouw te vinden. De crisis in die sector is al enige tijd voorbij: werkgevers in de bouw staan te springen om vaklui. Voor zover de man heeft beoogd te stellen dat hij door gezondheidsproblemen en een gevorderde leeftijd beperkt is in zijn mogelijkheden om in de bouw werkzaam te zijn, gaat het hof aan deze stelling als niet, althans onvoldoende, onderbouwd voorbij. De door de man in hoger beroep overgelegde verklaring van 6 maart 2017 van een fysiotherapeut, die hem kennelijk heeft behandeld, is daartoe niet toereikend.
Aan het door de man gedane bewijsaanbod komt het hof derhalve, nog daargelaten dat dit onvoldoende gespecificeerd is, niet toe.
Het inleidende verzoek van de man tot wijziging van zijn alimentatieverplichting jegens [de jongmeerderjarige] dient op grond van het voorgaande te worden afgewezen.
5.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal vernietigen en het wijzigingsverzoek alsnog zal afwijzen.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
10 augustus 2016, behoudens wat betreft de beslissing over de proceskosten,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart de man alsnog ontvankelijk in zijn wijzigingsverzoek, bij de rechtbank ingekomen op 5 februari 2016;
wijst het wijzigingsverzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.N.M. Antens en
H. van Winkel en is op 21 december 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.