ECLI:NL:GHSHE:2017:926

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
7 maart 2017
Zaaknummer
200.156.580_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal en verduistering van een auto

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep van [appellant] tegen [geïntimeerde] met betrekking tot de beschuldiging van diefstal of verduistering van een auto. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten van het hof en een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.G.P. Voragen, stelde dat [geïntimeerde] de auto van [appellant] had verduisterd. Tijdens de procedure zijn getuigen gehoord die verklaarden over de omstandigheden rondom het gebruik van de auto en de afspraken die er mogelijk waren gemaakt tussen [appellant] en [geïntimeerde]. De getuigenverklaringen gaven echter geen sluitend bewijs voor de diefstal of verduistering. Het hof oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat [geïntimeerde] de auto niet rechtmatig onder zich had. De vorderingen van [appellant] werden afgewezen en het vonnis van de rechtbank werd bekrachtigd. De uitspraak vond plaats op 7 maart 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.156.580/01
arrest van 7 maart 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. R.G.P. Voragen te Heerlen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
in hoger beroep niet verschenen,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 12 januari 2016 en 12 juli 2016 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht onder zaaknummer 2610818 cv expl 13-10990 gewezen vonnis van 4 juni 2014.

8.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 12 juli 2016;
  • het proces-verbaal van de enquête van 3 oktober 2016;
  • de memorie na enquête van [appellant] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

9.De verdere beoordeling

9.1.1. Bij genoemd tussenarrest heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor opgave verhinderdata voor voortzetting enquête aan de zijde van [appellant] .
9.1.2. Ter terechtzitting gehouden op 3 oktober 2016 heeft [appellant] als getuigen doen horen [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) en [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ). [appellant] heeft zichzelf en [geïntimeerde] niet als getuigen doen horen.
9.1.3. [getuige 1] heeft als getuige verklaard:
[appellant] en ik zouden, ik geloof in maart 2011, naar Parijs gaan. Mijn zoon werkt daar in Disneyland. [geïntimeerde] zei: “Ik breng jullie wel naar Luik, maar dat moet dan met de auto van [appellant] zijn.” Ik weet niet meer of ik dit [geïntimeerde] heb horen zeggen, het kan ook mijn gedachtegang zijn geweest. [geïntimeerde] heeft ons naar Luik gebracht. Hij reed op de heenweg. [appellant] zei: “Hij vindt mijn auto zo mooi, dus laat hem maar rijden, hij komt ons vanavond ophalen.” [appellant] was happy met zijn auto. [appellant] heeft mij niet gezegd dat [geïntimeerde] de auto mocht houden. [appellant] heeft [geïntimeerde] de hele dag proberen te bellen, (…), maar [geïntimeerde] heeft geen een keer die dag de telefoon opgenomen.
Wij kwamen aan in Luik en [geïntimeerde] was er niet. [appellant] bleef bellen, [geïntimeerde] nam niet op. We hebben anderhalf uur gewacht, maar [geïntimeerde] kwam niet. Mijn man is ons komen halen. [appellant] bleef maar denken dat [geïntimeerde] toch wel zou komen.
U toont mij de dagvaarding in eerste aanleg waarin staat: “Zij was er getuige van dat [geïntimeerde] met de auto wegreed.” Hierop antwoord ik: “Ik kan mij niet herinneren dat ik [geïntimeerde] met de auto van [appellant] heb zien wegrijden.” We waren die dag erg laat op het station in Luik. We hebben de aansluiting van Brussel naar Parijs gemist.
(…)
Na thuiskomst uit Parijs ben ik naar huis gegaan. [appellant] en mijn man zijn naar de parkeergarage, van het appartementencomplex waar [appellant] woont, gegaan om te kijken of de auto van [appellant] op zijn plaats stond. Die auto stond er niet. Ik meen dat ze het huis van [appellant] zijn binnengegaan, [appellant] was in paniek. [appellant] en mijn man zijn naar [geïntimeerde] gegaan. Daar stond de auto van [appellant] ook niet. Ik kan mij herinneren dat mijn man na thuiskomst zei: “Die auto staat er niet.” [appellant] is op internet gaan zoeken en vond naar ik dacht in Echt de auto te koop staan.
[appellant] was echt in paniek, hij speelde geen toneel. (…) Ikzelf dacht ‘ [geïntimeerde] (…) probeert [appellant] alleen maar te plukken.’ [geïntimeerde] liet [appellant] op 22 of 23 februari 2011, dat is de verjaardag van [appellant] , alleen zitten in mijn restaurant. Hij is niet komen opdagen.
(…).
9.1.4. [getuige 2] heeft als getuige verklaard:
Ik heb mij niet voorbereid voor vandaag.
Ik weet alleen wat die dag is gebeurd. [geïntimeerde] zou mijn vrouw en [appellant] ophalen die dag in Luik, zij waren naar Parijs geweest. Op een gegeven moment ben ik ’s avonds opgebeld door mijn vrouw dat hij niet is op komen dagen en toen ben ik ze gaan ophalen. Toen kwamen we thuis en ik hoorde van [appellant] dat hij [geïntimeerde] de hele dag had proberen te bellen. Toen we thuiskwamen, tegenover ons heb je de parkeergarage waar [appellant] woont, hebben we gezien dat de auto daar niet stond. Toen zijn [appellant] en ik samen met onze auto naar het huis van [geïntimeerde] gereden. Daar stond de auto van [appellant] niet. [geïntimeerde] deed niet open of hij was echt niet aanwezig. Het was donker. Daarna zijn we weer naar huis gereden. Ik kan mij niet meer herinneren wat daarna precies is gebeurd en of [appellant] direct aangifte is gaan doen. Ik weet niets van afspraken tussen [appellant] en [geïntimeerde] dat [geïntimeerde] de auto van [appellant] mocht houden.
(…)
[appellant] was nogal overstuur, zeker toen we naar het huis van [geïntimeerde] reden. Hij had het vermoeden dat [geïntimeerde] met de auto bij [geïntimeerde] thuis zou zijn. [appellant] vertelde dat hij [geïntimeerde] de hele dag had proberen te bereiken en dacht dat [geïntimeerde] hem zou komen ophalen. Pas later ben ik gebeld omdat [appellant] dacht: hij komt toch echt niet. [appellant] speelde geen toneel.
(…).
9.2.1. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] het bewijs van de diefstal/verduistering ook met deze getuigenverklaringen (in onderling verband) niet geleverd. Dit geldt ook wanneer deze verklaringen in onderling verband worden bezien met de verklaringen overgelegd bij akte na niet gehouden getuigenverhoor en met de verklaringen van [appellant] zoals die blijken uit de gedingstukken.
Weliswaar blijkt uit de verklaringen dat [geïntimeerde] de auto van [appellant] die dag onder zich had en dat [appellant] deze na thuiskomst noch bij [appellant] noch bij [geïntimeerde] heeft aangetroffen, maar daarmee is nog niet het bewijs geleverd dat [geïntimeerde] de auto van [appellant] heeft verduisterd /gestolen. Uit de getuigenverklaringen blijkt niet dat [geïntimeerde] de auto - anders dan deze betoogt - niet krachtens geldige titel ter verkrijging van eigendom, onder zich had. Dat [appellant] [geïntimeerde] de hele dag heeft proberen te bellen en in paniek was doet aan het voorgaande niet af. Evenmin doet aan het voorgaande af dat [appellant] naar de inschatting van de getuigen geen toneel speelde en dat [appellant] [getuige 1] niet heeft gezegd dat [geïntimeerde] de auto mocht houden.
Anders dan [appellant] bij memorie na enquête stelt, is het in het kader van de op hem rustende bewijslast van diefstal/verduistering, aan hem om te bewijzen dat [geïntimeerde] de auto niet krachtens geldige titel (in de woorden van [appellant] , niet conform afspraak) ter verkrijging van eigendom onder zich had. Dat [appellant] ook heeft betoogd dat [geïntimeerde] de auto van [appellant] onrechtmatig onder zich had, althans dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld, maakt het voorgaande niet anders. Aan de gestelde onrechtmatigheid zijn geen andere feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd dan aan de gestelde verduistering/diefstal.
Voor zover [appellant] het hof (nogmaals) verzoekt terug te komen op de bewijslastverdeling verwijst het hof naar hetgeen het dienaangaande heeft overwogen in het tussenarrest van 12 juli 2016.
9.2.2. Bij memorie na enquête heeft [appellant] voorts nog betoogd, dat voor zover al de afspraak zou bestaan dat [geïntimeerde] de auto mocht behouden indien hij drie weken met [appellant] zou optrekken, [geïntimeerde] deze afspraak niet is nagekomen. [geïntimeerde] heeft, zo stelt [appellant] , geen drie weken met [appellant] opgetrokken, nu hij onbetwist niet op de verjaardag van [appellant] is geweest. Ook hierom heeft [geïntimeerde] volgens [appellant] geen recht op de auto.
9.2.3. Aan deze gewijzigde grondslag dient te worden voorbijgegaan nu het tardief, in strijd met de twee-conclusieregel, en in strijd met artikel 130 lid 3 Rv, is voorgedragen.
9.2.4. Al het voorgaande, inclusief hetgeen is overwogen in de tussenarresten, brengt mee dat de vorderingen van [appellant] moeten worden afgewezen en het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
[appellant] zal worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep welke aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op nihil.

10.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst het anders of meer gevorderde af;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, J.F.M. Pols en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 maart 2017.
griffier rolraadsheer