ECLI:NL:GHSHE:2017:989

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
15/00180 tot en met 15/00182
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake informatiebeschikkingen IB/PVV voor de jaren 2008, 2009 en 2010

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de informatiebeschikkingen die zijn opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst met betrekking tot de jaren 2008, 2009 en 2010. De belanghebbende, die in 2015 bekendmaakte rekeninghouder te zijn bij Van Lanschot Bankiers te Luxemburg, heeft in eerste instantie ontkend een rekening bij deze bank te hebben. De informatiebeschikking voor het jaar 2008 is vervallen omdat de inspecteur de aanslag voor dat jaar heeft vastgesteld. Het Hof oordeelt dat het hoger beroep tegen de informatiebeschikking voor 2008 niet-ontvankelijk is, terwijl de informatiebeschikkingen voor de jaren 2009 en 2010 terecht zijn opgelegd. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van belanghebbende ongegrond had verklaard. De belanghebbende krijgt de gelegenheid om binnen vier weken na de uitspraak de gevraagde informatie te verstrekken met betrekking tot de jaren 2009 en 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00180 tot en met 15/00182
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 22 december 2014, nummers AWB 13/1747, AWB 13/1748 en AWB 13/1750, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden informatiebeschikkingen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Met dagtekening 5 november 2012 zijn aan belanghebbende informatiebeschikkingen zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) gegeven met betrekking tot de jaren 2008 en 2009, betreffende de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV). Met dagtekening 27 november 2012 is aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, van de AWR gegeven met betrekking tot het jaar 2010, betreffende hetzelfde belastingmiddel.
Genoemde beschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur met dagtekening 4 maart 2013 gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en belanghebbende in de gelegenheid gesteld tot vier weken na verzending van de uitspraak alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op 10 juni 2016 heeft het onderzoek ter zitting van het Hof plaatsgehad te ’s‑Hertogenbosch. Dit betrof een pro-forma behandeling van genoemde zaken alsmede van de zaken van belanghebbende geregistreerd onder nummers 15/00164 tot en met 15/00179 en van de zaken van de echtgenote van belanghebbende geregistreerd onder de nummers 15/00183 tot en met 15/00190. Op deze zitting zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heren [A] , [B] , [C] en [D] . De heer [E] , als gemachtigde van belanghebbende, is niet ter zitting verschenen. Het Hof heeft ter zitting te kennen gegeven dat het het onderzoek ter zitting schorst en het vooronderzoek hervat.
1.5.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende met dagtekening 5 januari 2017 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 januari 2017 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [E] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [F] en de heer [G] . Op deze zitting zijn alle zaken als vermeld in 1.4 gezamenlijk behandeld. Namens belanghebbende is te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en zijn exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.7.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende, geboren op [geboortedatum 1] 1928, is gehuwd met [H] , geboren [geboortedatum 2] 1931 (hierna: de echtgenote). Het sofinummer van belanghebbende is [aanslagnummer] .
2.2.
Op 18 februari 2005 hebben de Belgische belastingautoriteiten aan het Hoofd van Belastingdienst/FIOD/ECD/Team Internationaal een Nota met bijlagen verstrekt. De bijlagen B.1., B.2. en B.6. bevatten gegevens over rekeningstanden per 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996, bij, volgens de aanhef “
F. van Lanschot (Bankiers) Luxembourg S.A.”.De bijlage B.9. betreft een adressenlijst. Voor zover te dezen van belang bevatten de bijlagen B.1., B.2. en B.6. respectievelijk de volgende gegevens:

Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) [adres] , [postcode] Luxembourg, date: 9/05/96 prog: [nummer 1] page: 13, portfolio evaluation
Racine
Name
CCY
Current
Accounts
Deposits
Bonds
Shares/
options
Inv. Funds
Total
Account manager: 0000005
(...)
[rekeningnummer]
[belanghebbende] - [H]
NLG
118.69
872,810.00
182,197.36
1,055,126.05
Van Lanschot Bankiers (Luxembourg) [adres] , [postcode] Luxembourg, date: 11/28/96 prog: [nummer 1] page: 14, portfolio evaluation
Racine
Name
CCY
Current
Accounts
Depo-sits
Bonds
Shares/
options
Inv. Funds
Total
Account manager: 0000005
(...)
[rekeningnummer]
[belanghebbende] - [H]
NLG
667.52
878,940.00
99,500.00
51,674.40
1,030,781.92
5
[rekeningnummer]
[belanghebbende] - [H]
[nummer 2]
NLG
1032797,36
1782,08
662253,18
138380
0 A
18 364
2.3.
De Inspecteur heeft belanghebbende en de echtgenote geïdentificeerd als rekeninghouders van de bovengenoemde rekening bij Van Lanschot bank in Luxemburg (hierna: Van Lanschot) en aan belanghebbende over de jaren 1995 tot en met 2005 navorderingsaanslagen IB/PVV en over de jaren 1996 tot en met 2000 navorderingsaanslagen VB opgelegd. Belanghebbende heeft in eerste instantie ontkend een rekening bij Van Lanschot te hebben aangehouden.
2.4.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 20 september 2012 een tweetal vragenbrieven gezonden waarin op grond van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR werd verzocht informatie te verstrekken over de rekening bij Van Lanschot met rekeningnummer [rekeningnummer] en eventuele andere buitenlandse bankrekeningen van belanghebbende. Met dagtekening 7 november 2012 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een rappel vragenbrief gezonden. Belanghebbende noch de gemachtigde heeft op deze brieven gereageerd.
2.5.
Met dagtekening respectievelijk 5 november 2012 (jaren 2008 en 2009) en 27 november 2012 (jaar 2010) heeft de Inspecteur aan belanghebbende informatiebeschikkingen gezonden (hierna gezamenlijk: de informatiebeschikkingen). Daarin heeft hij de tekst herhaald van de vragen die op 20 september 2012 zijn gesteld en geconstateerd dat niet aan de verplichtingen van artikel 47 AWR is voldaan. De vragen luidden als volgt
(de afwijkingen in de tekst voor zover het betreft de informatiebeschikking met betrekking tot het jaar 2010 staan schuingedrukt):
“1. Is deze bankrekening in 2008 en 2009
(2010)nog steeds door de heer [belanghebbende] en/of zijn partner mevrouw [H] aangehouden?
2. Zo ja, wat was het saldo, inclusief onderliggende sub- en beleggingsrekeningen, op 1 januari en 31 december 2008 en op 1 januari en 31 december 2009
(op 1 januari en 31 december 2010)?
3. Zo nee, waar wordt het eerder op […] deze rekening gestalde vermogen in 2008 en 2009
(2010)aangehouden?
4. Wat was het saldo van die andere rekeningen op 1 januari en 31 december 2008 en op 1 januari en 31 december 2009
(op 1 januari en 31 december 2010)?
5. Indien niet langer dit vermogen in het buitenland wordt aangehouden, wanneer en op welke binnenlandse rekening is dit vermogen gestort of wanneer en waarvoor is het aangewend?
6. Ik verzoek u de bescheiden met betrekking tot de buitenlandse rekening(en) (in kopie) voor 2008 en 2009
(2010)te overleggen.”.
2.6.
Belanghebbende heeft met dagtekening 3 december 2012 bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikkingen. De Inspecteur heeft aan belanghebbende op 24 januari 2013 een tweetal brieven, beide met kenmerk “
Informatie met betrekking tot de uitspraak op bezwaar ( [belanghebbende] )” gezonden, enerzijds voor de jaren 2008 en 2009 en anderzijds voor het jaar 2010. Bij uitspraak op bezwaar van 4 maart 2013 heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de informatiebeschikkingen 2008, 2009 en 2010 afgewezen.
2.7.
Bij brieven van 25 september 2015 heeft belanghebbende aan de Inspecteur openheid van zaken gegeven betreffende genoemde rekening bij Van Lanschot.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de informatiebeschikkingen terecht zijn gegeven. Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de informatiebeschikking met betrekking tot het jaar 2008 is vervallen op grond van het bepaalde in artikel 52a, derde lid, van de AWR, daar de aanslag IB/PVV 2008 inmiddels is vastgesteld.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de beschikkingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover het betreft de informatiebeschikkingen met betrekking tot de jaren 2009 en 2010.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Aangezien vaststaat dat de informatiebeschikking met betrekking tot het jaar 2008 is vervallen, is het Hof van oordeel dat belanghebbende voor de informatiebeschikking met betrekking tot het jaar 2008 door het hoger beroep niet in een betere positie kan komen te verkeren. Belanghebbende is dan ook niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep inzake de informatiebeschikking met betrekking tot het jaar 2008.
4.2.
Het Hof stelt voorop dat op de Inspecteur de bewijslast rust ter zake van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat hij de informatiebeschikking, wegens schending van de informatieverplichting van artikel 47 van de AWR, terecht heeft gegeven. Artikel 47 van de AWR geeft de Inspecteur een ruime bevoegdheid om inlichtingen te vragen. Het artikel bepaalt dat ieder gehouden is aan de Inspecteur desgevraagd de gegevens en inlichtingen te verstrekken, die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Daarbij is niet van belang of de gegevens en inlichtingen waarom wordt verzocht daadwerkelijk van belang zijn, maar of zij van belang kúnnen zijn voor die belastingheffing. De Inspecteur moet in een geval als het onderhavige wel een redelijke grond hebben voor het vermoeden dat in onderhavige jaren buiten Nederland een (spaar)rekening wordt of werd aangehouden.
Aan de wetsgeschiedenis van de onderhavige bepaling kan onder meer het volgende worden ontleend (Kamerstukken II, vergaderjaar 1988-1989, 21 287, nr. 3, blz. 5.):
“Daarbij is het van belang er op te wijzen dat uit de bewoordingen van dit artikel blijkt dat bij de uitvoering van de controletaak respectievelijk het voldoen aan de verplichting tot beschikbaarstelling van bescheiden etc. niet beslissend is of de kennisneming van deze bescheiden van belang is, maar of zij van belang kán zijn voor de belastingheffing. Zoals blijkt uit de jurisprudentie op de bestaande fiscale wetgeving, behoort ook bij de toepassing van artikel 47 elk van de betrokken partijen te doen al wat juist van háár redelijkerwijs verlangd kan worden. Dit betekent dat de belastingplichtige die lichtvaardig beschikbaarstelling van bepaalde bescheiden weigert of lichtvaardig in gebreke blijft deze ter beschikking te stellen, groot risico loopt dat een aanslag door de inspecteur zal worden vastgesteld en dat hij vervolgens in de daarop volgende bezwaarschrift- of beroepsprocedure ingevolge respectievelijk artikel 25 of artikel 29 [Hof: thans artikel 27e] zal worden geconfronteerd met de daarin neergelegde omkering van de bewijslast. Anderzijds houdt een juiste vervulling van de controletaak ook in dat de inspecteur - in concreto - in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen dat de ter inzage gevraagde bescheiden etc. van belang kunnen zijn voor de belastingheffing.”.
4.3.
Voor het bestaan van een verplichting voor belanghebbende ingevolge artikel 47 van de AWR is voldoende dat de Inspecteur zich op basis van de hem ter beschikking staande informatie in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de gevraagde gegevens en inlichtingen van belang zouden kunnen zijn voor de heffing van IB/PVV over de jaren 2009 en 2010.
4.4.
Gelet op de door belanghebbende aan de Inspecteur gegeven openheid van zaken betreffende genoemde rekening bij Van Lanschot (punt 2.7), staat tussen partijen vast dat belanghebbende in 2009 nog (mede-)rekeninghouder was van de bewuste bankrekening en dat in het jaar 2009 sprake is geweest van een tegoed van ca. € 273.000. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat dit bedrag in 2009 is opgenomen. De Inspecteur heeft ter zitting gesteld dat hij, ondanks genoemde openheid van zaken, met betrekking tot de jaren 2009 en 2010 nog niet alle gevraagde informatie heeft ontvangen van belanghebbende. De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat deze gevraagde informatie alsnog aan de Inspecteur zal worden toegestuurd.
4.5.
Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat de informatiebeschikkingen met betrekking tot de jaren 2009 en 2010 terecht zijn gegeven. Het Hof ziet dan ook geen aanleiding tot vernietiging van deze informatiebeschikkingen.
Slotsom
4.6.
De slotsom is dat:
  • het hoger beroep niet-ontvankelijk is voor wat betreft de informatiebeschikking met betrekking tot het jaar 2008;
  • het hoger beroep ongegrond is voor wat betreft de informatiebeschikkingen met betrekking tot de jaren 2009 en 2010, zodat de uitspraak van de Rechtbank dienaangaande dient te worden bevestigd. Hierbij zal het Hof bepalen dat de termijn die belanghebbende wordt gegeven om met betrekking tot de jaren 2009 en 2010 alsnog de gevraagde informatie te verstrekken, aanvangt op de dag na die waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaartbelanghebbende niet-ontvankelijk in het hoger beroep inzake de informatiebeschikking met betrekking tot het jaar 2008;
  • bevestigtde uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de informatiebeschikkingen met betrekking tot de jaren 2009 en 2010; en
  • steltbelanghebbende tot vier weken na de dag waarop deze uitspraak onherroepelijk is geworden in de gelegenheid de in de informatiebeschikkingen met betrekking tot de jaren 2009 en 2010 gevraagde informatie te verstrekken.
Aldus gedaan op 10 maart 2017 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, P.C. van der Vegt en W.A. Sijberden, leden, in tegenwoordigheid van A. Muller, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.