Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] , België,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] , België,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een executiegeschil waarbij de vader een activiteit van zijn onderneming overdraagt aan zijn zoon. De centrale vraag is of de vader nog steeds werkzaam is in de onderneming na deze overdracht. Het hof behandelt het hoger beroep van de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die eerder vonnissen heeft gewezen in deze kwestie. Het hof heeft in een tussenarrest van 12 juli 2016 partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de stand van de cassatieprocedure en het voornemen van het hof om een deskundige te benoemen. De partijen hebben hun standpunten toegelicht, maar het hof heeft besloten om voorlopig af te zien van het gelasten van een deskundigenonderzoek vanwege de hoge kosten die door de voorgestelde deskundige in rekening zouden worden gebracht.
Daarnaast heeft het hof een verzoek van de geïntimeerden om de bankafschriften van de onderneming over te leggen afgewezen, omdat dit zou leiden tot het overleggen van stukken die niet relevant zijn voor de zaak. Het hof heeft ook een bewijsopdracht gegeven aan de geïntimeerden om feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat de uitvinder en ondernemer ten tijde van het leggen van het executoriaal beslag een vordering op de onderneming heeft gehad. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere beslissingen en getuigenverhoren, waarbij de raadsheer-commissaris zal optreden als voorzitter van de getuigenverhoren. De uitspraak is gedaan op 14 maart 2017.