Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het verloop van de procedure
2.Vaststaande feiten en omvang van het geschil
- hoofdverblijf bij de vader;
- gelijkmatig verdeeld verblijf, week om week, met wissel op vrijdag om 19.00 uur;
- elke ouder betaalt de helft van de buitengewone kosten, zoals gedefinieerd.
- verdere gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
- hoofdverblijf bij de moeder;
- secundair verblijf bij de vader: in het weekend van de even weken van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, met een vakantieregeling;
- de moeder ontvangt de kindergelden;
- de vader betaalt een onderhoudsbijdrage van € 75,- per maand (€ 25,- aan de moeder en de rest op een spaarrekening op naam van de [minderjarige] );
- elke ouder betaalt de helft van de buitengewone kosten, zoals gedefinieerd, vanaf de leeftijd van 12 jaar van [minderjarige] .
- te verklaren voor recht dat het ouderlijk gezag en het beheer van de goederen van [minderjarige] aan de ouders gezamenlijk toekomt;
- te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem zal zijn;
- een bilocatieregeling vast te stellen (regulier en de vakanties) van één week om en om, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per vastgestelde overtreding van de moeder;
- bij gelijkmatig verblijf van [minderjarige] bij de ouders te bepalen dat er tussen partijen geen kinderalimentatie verschuldigd is;
- de moeder te machtigen om de kindergelden ten behoeve van [minderjarige] verder op uitsluitende wijze te ontvangen;
- te verklaren voor recht dat de regeling buitengewone kosten zoals bepaald in het vonnis van 26 juni 2013 wordt behouden;
- aan de moeder een verbod op te leggen om samen met [minderjarige] naar het buitenland (met uitzondering van Nederland en België) te reizen zonder voorafgaande uitdrukkelijke toestemming van de vader, onder verbeurte van een dwangsom van
- aan de moeder de verplichting op te leggen gezamenlijke uitoefening van het gezag te respecteren;
- de moeder te veroordelen in de kosten van het geding.
- stelt aan als deskundige, mevrouw [deskundige] , psycholoog, teneinde de rechtbank te adviseren omtrent het gezag, het hoofdverblijf en de contactregeling;
- beveelt in afwachting van de resultaten van de sociale studie de volgende voorlopige maatregelen:
- stelt opnieuw aan als deskundige mevrouw [deskundige] , met dezelfde opdracht en voegt daaraan toe de opdracht dat de deskundige tevens zal onderzoeken welke de beste schoolkeuze is voor [minderjarige] ;
- beveelt in afwachting van de resultaten van het deskundigenonderzoek de volgende voorlopige maatregelen:
- gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
- hoofdverblijf van [minderjarige] op het adres van de moeder;
- secundair verblijf van [minderjarige] bij de vader: 1 weekend om de 14 dagen van vrijdag 18.30 uur tot zondag 18.00 uur;
- een vakantieregeling;
- zegt voor recht dat [minderjarige] naar school zal blijven gaan in de [school 1] te [plaats 1] ( [gemeente plaats 1] )
- bepaalt een secundaire verblijfsregeling van [minderjarige] bij de vader voor de zomervakantie 2016, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.500,- per keer dat de moeder weigert [minderjarige] naar de vader te laten gaan;
- beveelt in afwachting van de verdere behandeling de volgende voorlopige maatregelen:
.
- te zeggen voor recht dat de eis-uitbreiding van de vader ten onrechte ontvankelijk verklaard werd in het vonnis van 29 januari 2015;
- te zeggen voor recht dat er geen beperking geldt voor de moeder om met [minderjarige] naar het buitenland te gaan;
- te zeggen voor recht dat er geen dwangsommen verschuldigd zijn door de moeder, noch voor verleden noch voor de toekomst;
- te zeggen voor recht dat de ouders zich dienen aan te melden voor ouderschapsbemiddeling alsmede begeleiding/therapie van henzelf en [minderjarige] bij de betreffende instanties in Nederland die reeds met het dossier belast werden, te weten o.a. team jeugd van de stad [stad] .
3.De motivering van de beslissing
- het gezag over [minderjarige] ,
Er was sprake van een problematische relatie tussen de ouders. De moeder heeft weinig vertrouwen in de vader en zij vindt dat hij niet in staat is om beslissingen te nemen in het belang van [minderjarige] . De moeder is bang dat de vader het nemen van beslissingen over [minderjarige] in de toekomst zal belemmeren. De vader heeft in het verleden ook geweigerd om zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek van [minderjarige] en een training voor [minderjarige] .
De vader wil graag samen beslissingen nemen, maar de moeder legt niets aan hem voor. De ouders zijn thans via een ouderschapsbemiddelingstraject in gesprek met elkaar om het ouderschap samen vorm te geven.
Tevens is het hof van oordeel dat de moeder onvoldoende heeft onderbouwd dat de vader haar belemmert in de (dagelijkse) uitoefening van haar gezag over [minderjarige] .
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a, lid 4, BW, een eerdere beslissing dienaangaande, alsmede een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Sinds de in 2013 tussen partijen overeengekomen zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] zijn in de bestreden vonnissen louter voorlopige beslissingen genomen ten aanzien van het contact tussen de vader en [minderjarige] , behoudens de beslissing over de zomervakantie 2016. De ouders hebben (in het kader van het omgangstraject) inmiddels in onderling overleg een voorlopige (begeleide) zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] afgesproken die op dit moment tussen partijen geldt. Het hof gaat ervan uit dat de ouders verder vorm zullen geven aan hun ouderlijke verantwoordelijkheid en ziet, ook gelet op het hierboven onder 2.9. vermelde definitieve advies van de deskundige, vooralsnog geen reden voor de ouders om niet weer toe te werken naar de in 2013 overeengekomen zorgregeling. Daar komt bij dat de moeder met onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd dat de gestelde problematiek bij [minderjarige] veroorzaakt wordt door het contact met de vader.
Het hof acht het, gelet op deze omstandigheden en hetgeen de raad naar voren heeft gebracht, op dit moment prematuur om een andere zorgregeling te bepalen. Inmiddels is er geen belang meer bij een beslissing over de vakantieregeling voor het jaar 2016. De verzoeken met betrekking tot de zorgregeling zullen worden afgewezen.
Daarbij merkt het hof op dat eventuele (definitieve) door de ouders (in het kader van of volgend op het omgangstraject) gemaakte afspraken over het contact tussen de vader en [minderjarige] kunnen worden vastgelegd in de bij de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, over dit onderwerp reeds tussen partijen aanhangige (en in afwachting van de onderhavige uitspraak aangehouden) procedure. Mochten partijen niet tot een onderlinge regeling komen dan acht het hof het aangewezen dat partijen over de contactregeling verder procederen bij de genoemde rechtbank.
Zo nodig kunnen dwangmiddelen in de procedure bij de rechtbank aan de orde komen.