9.5.1.De bewuste overgelegde verklaringen luiden, voor zover relevant, als volgt:
[appellant] :
“Ik heb de prijsafspraken zelf gemaakt met [statutair directeur] . Dat was op kantoor bij [statutair directeur] en zal ergens in januari/februari 2012 zijn geweest. De afspraak die we maakten was dat [statutair directeur] voor Minikroko voor maximaal 1500 euro per boekjaar en voor Baby Village ook voor maximaal 2500 euro per boekjaar de administratie helemaal zou verzorgen. Bij die afspraken waren [statutair directeur] en ik aanwezig. Later is nogmaals over de afspraken gesproken bij ons op de zaak. Toen zijn weer die bedragen genoemd. Daarbij waren aanwezig [statutair directeur] , mijn partner [echtgenote van appellant] en ik. (…)
U vraagt mij wie nog meer op de hoogte zijn geraakt van de prijsafspraken. Dat zijn mijn schoonouders, de heer [getuige 2] en ook [zoon van appellant] , mijn zoon, heeft mij wel eens iets horen roepen, maar ik heb hem niet echt geïnformeerd. Hij heeft mij en mevrouw [echtgenote van appellant] wel eens horen praten met de heer [statutair directeur] over de facturen. (…)
Nadat ik bij [statutair directeur] op kantoor was geweest ben ik naar mijn schoonouders gegaan omdat daar ook mijn partner was. Ik heb toen verteld hoe het zat met de huur en ik heb gezegd wat de afspraken met [statutair directeur] waren als hij de boekhouding zou gaan doen. Toen heb ik dus mijn schoonouders geïnformeerd over de prijsafspraken. Later hebben mijn schoonouders ook van [statutair directeur] gehoord over de prijsafspraken. Dat hebben mijn schoonouders mij verteld.(…)
U vraagt mij of er na de aanvang van de werkzaamheden door [statutair directeur] nog gesproken is over de prijsafspraken van 1500 en 2500 euro. Daar is nog regelmatig over gesproken naar aanleiding van door ons ontvangen facturen. Wij vroegen dan of we zo niet boven het bedrag van de prijsafspraak uitgingen. [statutair directeur] gaf aan dat dat niet het geval zou zijn.(…)
U vraagt mij nog wanneer de heer [statutair directeur] met mijn schoonouders zou hebben gesproken over de prijsafspraken. Dat is volgens mij ergens binnen 1 tot 4 maanden na begin 2012 geweest. (…)“
[echtgenote van appellant] :
“(…) Op enig moment, ergens begin 2012, zei [statutair directeur] tegen mijn partner [appellant] , ik was daarbij niet aanwezig: “ik ben niet veel duurder dan de boekhouder, misschien wel goedkoper”. Vervolgens hebben [appellant] en [statutair directeur] overleg gevoerd en toen heeft [statutair directeur] aan [appellant] aangegeven dat hij voor maximaal 1500 euro per boekjaar zijn werkzaamheden voor Minkroko kon verrichten en voor maximaal 2500 euro per boekjaar voor Baby Village. Dat heb ik van [appellant] gehoord.
Vervolgens heb ik met [appellant] beneden op de zaak met [statutair directeur] gesproken. (…)Toen zijn deze bedragen ook genoemd door de heer [statutair directeur] . (…)
U vraagt mij nog wie nog meer op de hoogte zijn geraakt van de gemaakte prijsafspraken met [statutair directeur] . Dat zijn mijn vader en moeder en ook [zoon van appellant] weet dat er een prijsafspraak is gemaakt, maar kent niet de precieze inhoud. U vraagt mij wie mijn ouders heeft geïnformeerd over de prijsafspraken. Dat is in eerste instantie de heer [appellant] geweest. Ik denk dat hij dat vrij snel na de gemaakte afspraken tegen mijn ouders heeft gezegd. Vervolgens heeft [statutair directeur] dat ook nog eens tegen mijn ouders gezegd.(…)
De heer [getuige 2] is een klant van Baby Village geweest. Hij woonde boven de winkel. Ik heb ook grafische werkzaamheden verricht voor hem.(…)
Ik weet dat [statutair directeur] regelmatig ‘s-avonds bij mijn ouders kwam.(…) ”
[moeder van de echtgenote van appellant] (moeder van [echtgenote van appellant] ):
“(…) Ik weet dat een keer, waarschijnlijk in januari of februari 2012 de heer [appellant] bij ons is gekomen. Hij zei dat [statutair directeur] de administratie ging doen en dat dat voor hem 2500 euro zou kosten en voor mijn dochter 1500 euro. Ik heb ook van [statutair directeur] zelf gehoord dat hij de administratie voor [appellant] voor 2500 euro maximaal en voor mijn dochter voor 1500 euro maximaal zou gaan doen. U vraagt mij of daarbij nog een bepaalde periode ter sprake is gekomen, bijvoorbeeld 3 maanden of een aantal jaren. Daar kan ik geen antwoord op geven. Ik heb slechts die bedragen gehoord. U vraagt mij nog hoe [statutair directeur] kwam te spreken over de prijsafspraken. Dat kwam gewoon ter sprake toen het er over ging dat ze bij hem gingen huren en toen heeft hij verteld dat hij die werkzaamheden ging verrichten. Dat zal ergens omstreeks maart 2012 zijn geweest. (…)”
[de vader van de echtgenote van appellant] (vader van [echtgenote van appellant] ):
“Ik weet dat maximaal is afgesproken 1500 euro voor mijn dochter (appellante) en 2500 euro voor mijn schoonzoon ( [appellant] ). Ik heb dat in eerste instantie gehoord van mijn schoonzoon. Ik weet niet of mijn dochter er toen bij was. Ik heb deze prijsafspraak ook gehoord van [statutair directeur] . Toen hij een keer bij ons was, heeft hij dat gezegd. Hij zei toen iets in de trant van: “ik ga de papieren doen van [echtgenote van appellant] en [appellant] ”. Ik ga de familie niet afzetten of het vel over de oren trekken. Hij heeft toen ook gezegd dat het werk voor [echtgenote van appellant] maximaal 1500 euro en voor [appellant] maximaal 2500 euro zou kosten. (…)
Bij dat gesprek waren [statutair directeur] , mijn vrouw en ik aanwezig.(…)”
[getuige 2] (kennis van [appellant] en [echtgenote van appellant] ):
“Ik ken de heer [appellant] omdat ik een appartement bewoonde boven een winkel waar hij destijds zat. (…)Ik zocht nog naar een boekhouder. [appellant] zei toen dat hij wel een afspraakje met zijn boekhouder kon regelen. Dat was de heer [statutair directeur] . (…) Ik heb toen met de heer [statutair directeur] gesproken en hij gaf aan dat hij de boekhoudwerkzaamheden voor mij als beginnend bedrijf zou kunnen doen voor ongeveer 1000 euro en een vast bedrag van ik meen 30 euro per maand voor de online boekhouding. Hij zei toen tegen mij dat hij de boekhouding voor mevrouw [echtgenote van appellant] deed voor 1500 euro per jaar en voor de heer [appellant] voor 2500 per jaar (…)
Het bedrag van 2500 euro weet ik in ieder geval zeker. (…)”
[zoon van appellant] (zoon van [appellant] ):
“(…) Ik kwam wel eens op de zaak en ik hoorde dat papa en [echtgenote van appellant] tegen [statutair directeur] zeiden dat de facturen te hoog werden. Ik hoorde dat [statutair directeur] dan antwoordde dat dat wel goed zou komen. Ik denk dat ik dat een keer of 4 a 5 heb gehoord. (…)
U vraagt mij of ik wel eens heb gehoord dat [echtgenote van appellant] en [appellant] tegen [statutair directeur] zeiden dat de facturen hoger werden dan de afgesproken bedragen en of ik iets in die trant heb gehoord. Ik heb wel eens iets in die trant gehoord.”
9.5.2.Zoals uit het bovenstaande blijkt hebben [appellant] en [echtgenote van appellant] beiden verklaard dat (naast de prijsafspraak die in die andere zaak aan de orde was) de gestelde prijsafspraak van maximaal € 2.500,-- per verslagjaar met [statutair directeur] (directeur van [Accountants en Belastingadviseurs] ) is gemaakt. Daarnaast hebben zowel beide schoonouders van [appellant] als [getuige 2] verklaard dat er tussen [appellant] en [statutair directeur] ( [Accountants en Belastingadviseurs] ) een prijsafspraak is gemaakt. Zij noemen alledrie het bedrag van € 2.500,--, waarbij de schoonouders van [appellant] dit ook nog aanduiden als maximum bedrag. Daarnaast is ook uit de verklaring van de zoon van [appellant] af te leiden dat er sprake is geweest van een prijsafspraak tussen [appellant] en [statutair directeur] ( [Accountants en Belastingadviseurs] ). Alle schriftelijke verklaringen zijn op hoofdlijnen consistent en de verklaringen van [getuige 2] , de schoonouders en de zoon van [appellant] zijn ook in lijn met eerder afgelegde schriftelijke verklaringen (respectievelijk producties. 9, 10 en 11 bij memorie van grieven).
9.6.1.Daartegenover staan slechts de getuigenverklaringen van [statutair directeur] en [getuige 1] . [getuige 1] kan alleen iets verklaren over de gebruikelijke gang van zaken destijds; zij is in het geheel niet betrokken geweest bij het totstandkomen van de opdracht van [appellant] aan [Accountants en Belastingadviseurs] . [statutair directeur] en [getuige 1] hebben, voor zover hier relevant, verklaard:
[statutair directeur]
“(…) U vraagt mij of ik een prijsafspraak met de heer [appellant] heb afgesproken voor de jaren 2010 en 2011. Nee, dit is niet het geval.(…)
Wij zouden de werkzaamheden voor de heer [appellant] verrichten tegen een bepaald tarief en zouden een bedrag in rekening brengen op grond van het aantal uren maal het tarief. Dit is zo vastgelegd in de opdrachtbevestiging. (…)
Wij hebben ook niet over een prijsindicatie gesproken.
Ik heb inderdaad het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 8 december 2015 doorgelezen. U houdt mij voor dat ik daarin heb verklaard dat het zou kunnen dat de heer [appellant] heeft gevraagd om een indicatie maar dat ik me niet kan herinneren of ik een indicatie heb gegeven. Ik zeg nu dat ik niet over een indicatie heb gesproken, als ik dat wel had gedaan, dan had ik me het herinnerd. Ook was het dan expliciet in de opdrachtbevestiging vastgelegd. Ik zeg nu ook dat ik mij niet kan herinneren dat ik een prijsafspraak heb gemaakt dus is er ook geen prijsafspraak gemaakt. Wij hebben in het geheel niet over een bedrag van 2500 euro gesproken. Ik weet niet of de heer [appellant] erom heeft gevraagd, maar ik weet dat ik geen prijsindicatie heb gegeven.
Ik kon ook geen prijsindicatie geven want op het moment dat de heer [appellant] de opdracht gaf (in maart 2012 als ik me niet vergis) was de boekhouding van de heer [appellant] in handen van de vorige accountant. (…)
U houdt mij voor dat een aantal personen verklaard hebben (in de procedure die parallel aan deze procedure liep) dat ik wel een prijsafspraak heb gemaakt of een prijsindicatie heb gegeven. Ik weet niet waar deze getuigen dit vandaan halen. Ik heb het nooit tegen hen verklaard en het valt mij op dat zij allemaal verklaren dat zij dit van de heer [appellant] hebben gehoord.(…)
U vraagt mij of ik destijds wel eens vaste prijsafspraken maakte met klanten. Nee, dat deed ik niet, wij maken nooit vaste prijsafspraken met klanten, dus ook niet met de heer [appellant] . Hetzelfde geldt voor een prijsindicatie. Dit doen wij nooit, omdat je nooit met zekerheid kunt stellen welke werkzaamheden gedaan moeten worden. (…)
Er zijn altijd veel subjectieve factoren. Om deze redenen raadt ook de beroepsorganisatie het af.
Destijds wat het anders dan nu. (…)
Nu is het anders dan hiervoor aangegeven. Nu geeft de klant aan hoeveel mutaties er in de administratie zitten. Op basis daarvan geven wij een prijsindicatie voor het verzorgen van de financiële administratie. (…)
U vraagt mij of het klopt dat ik ook met de heer [getuige 2] geen prijsafspraak heb gemaakt en aan hem ook geen prijsindicatie heb gegeven. Dit klopt. (…)”
[getuige 1]
“(…) Ik heb de administratie verwerkt van de heer [appellant] . (…)
Ik ben niet bij de bespreking geweest, die werd gehouden om te komen tot de opdracht aan [Accountants en Belastingadviseurs] . (…)
Ik heb van de heer [appellant] nooit iets gehoord over een vaste prijsafspraak of een gegeven prijsindicatie.
Ook van de heer [statutair directeur] heb ik nooit iets gehoord over een prijsafspraak met de heer [appellant] of een prijsindicatie die aan hem gegeven zou zijn.
Destijds gebeurde dat niet. Wij gaven nooit prijsafspraken of prijsindicaties af.
Nu werken we op basis van transactievergoeding. (…)”
9.7.2.Hieraan doet niet af dat [appellant] tijdens de comparitie van partijen in hoger beroep heeft verklaard: “
Ik heb toen gevraagd:
“wat zijn de kosten?”Hij heeft gezegd dat hij dat niet exact kon zeggen maar dat het zo’n € 2.500,-- op jaarbasis zou zijn. Wij zijn daarmee akkoord gegaan.”Deze verklaring is naar het oordeel van het hof niet tegenstrijdig met de gestelde afspraak dat maximaal € 2.500,-- per verslagjaar in rekening zou worden gebracht. Evenmin betekent deze verklaring dan ook dat [appellant] zijn standpunt over de gestelde prijsafspraak heeft verlaten, zeker niet gelet op de context van de rest van zijn verklaring ter zitting.
Daarnaast acht het hof de door [Accountants en Belastingadviseurs] gestelde inconsistentie in de verklaringen over de datum waarop [statutair directeur] een en ander met de schoonouders van [appellant] heeft besproken, onvoldoende relevant, mede gelet op de tijd die verstreken was tussen de gebeurtenissen en het afleggen van deze verklaringen.
9.7.4.Aangezien niet is gegriefd tegen de toewijzing van wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen, is deze berekeningswijze ook in hoger beroep het uitgangspunt. Wettelijke rente zal dan ook als volgt worden toegewezen: inzake verslagjaar 2010 over een totaalbedrag van € 2.500,-- te vermeerderen met BTW, vanaf de vervaldata van de desbetreffende facturen en inzake verslagjaar 2011 over een totaalbedrag van € 2.500,-- te vermeerderen met BTW, vanaf de vervaldata van de desbetreffende facturen.