ECLI:NL:GHSHE:2018:1288

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
20-001300-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor plofkraak en wapenbezit, veroordeling voor hennepbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder opzettelijk brand stichten, poging tot diefstal met geweld, vernieling, en het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en een vuurwapen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd om het vonnis te bevestigen voor de bewezenverklaring van de feiten, maar de verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de meeste ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het hennepbezit, dat door de verdachte werd erkend.

Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de plofkraak en de andere feiten. Het hof heeft vastgesteld dat er geen technisch bewijs was en dat de getuigenverklaringen niet voldoende waren om de verdachte te veroordelen voor de feiten 1, 2 en 3. De verdachte is daarom vrijgesproken van deze feiten. Voor het feit van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep heeft het hof echter wel voldoende bewijs gevonden en heeft de verdachte hiervoor veroordeeld tot een geldboete van € 200,00, die voorwaardelijk is opgelegd. Het hof heeft ook beslist over de in beslag genomen voorwerpen, waarbij het vuurwapen werd onttrokken aan het verkeer, maar andere voorwerpen aan de verdachte werden teruggegeven.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de noodzaak om de verdachte te vrijwaren van onterecht bewijsbare feiten. De beslissing is gegrond op de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, en de strafmaat is bepaald op basis van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001300-17
Uitspraak : 27 maart 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 10 april 2017 in de strafzaak met parketnummer
02-700098-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1994,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van:
 feit 1: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, in vereniging gepleegd;
 feit 2: poging tot diefstal, voorafgegaan of vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
 feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, in vereniging gepleegd;
 feit 4: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
 feit 5: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar en met aftrek van voorarrest. Voorts zijn beslissingen genomen over in beslag genomen voorwerpen.
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde alsmede de beslissing op het beslag en dat het hof het vonnis zal vernietigen ten aanzien van de strafoplegging en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
De verdediging heeft vrijspraak van de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten bepleit. Verdachte heeft het onder 4 ten laste gelegde feit (opzettelijk aanwezig hebben van hennep) bekend; in zoverre heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. In geval van een veroordeling, heeft de verdediging verzocht om aan verdachte geen straf op te leggen die de duur van het voorarrest overschrijdt. Ten aanzien van het beslag heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld datgene aan verdachte terug te geven, wat hij terug mag hebben.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 maart 2013 te Terneuzen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door enig explosief (middel) en/of een explosieve lading op/aan een geldautomaat (gevestigd aan de Alvarezlaan te Terneuzen) vast te maken/aan te brengen en/of dit (vervolgens) te ontsteken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een ander(en) te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 12 maart 2013 te Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen enig(e) bankbiljet(ten), geheel of ten dele toebehorende aan Rabobank Terneuzen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld tegen een geldautomaat (gelegen aan de Alvarezlaan te Terneuzen), te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen zich naar bovengenoemde geldautomaat heeft begeven, en/of enig explosief (middel) en/of een explosieve lading op bovengenoemde geldautomaat heeft vastgemaakt/aangebracht en/of tot ontsteking heeft gebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 12 maart 2013 te Terneuzen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een geldautomaat (gevestigd aan de Alvarezlaan), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Rabobank Terneuzen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
4.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 12 maart 2013 te [pleegplaats] , (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) hennep/hasjiesj/weed, zijnde hennep/hasjiesj/weed een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op of omstreeks 12 maart 2013 te [pleegplaats] , een (vuur)wapen van categorie III, te weten een (omgebouwd) start-alarmpistool (merk Tanfoglio, type GT 28, kaliber 8mmK), en/of munitie van categorie III, te weten een centraal vuur patroon (volmantel munitie, merk S&B, Sellier & Bellot), voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraken
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 als volgt.
In de nacht van 12 maart 2013 heeft een zogenaamde plofkraak van een geldautomaat van de Rabobank in Terneuzen, gelegen in winkelcentrum Zuidpolder, plaatsgevonden. [verbalisant 1] heeft omstreeks 02.30 uur een doffe knal gehoord en hij heeft toen een aantal personen, minimaal drie, op het trottoir zien staan in de directe nabijheid van de geldautomaat. Hij heeft gezien dat de drie personen vervolgens bij de woning aan de [straat 1] rechtsaf de hoek omliepen en na ongeveer 50 meter linksaf de bosschage inliepen. Daarna heeft [verbalisant 1] de drie personen niet meer gezien. Hij zag dat de personen een muts of pet op het hoofd droegen (één betrof een rood/oranje muts en één een gebreide muts met klep). Hij kon verder geen signalement geven van de personen.
Aangezien het die nacht flink sneeuwde is door de politie gezocht naar in de sneeuw achtergelaten sporen. Collega’s van [verbalisant 1] , verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , hebben een spoor, bestaande uit schoensporen van twee personen en één (fiets)bandenspoor, gevolgd vanaf de parking van de pinautomaat bij winkelcentrum Zuidpolder, aan de kant van de [straat 1] . Dit spoor heeft hen geleid tot de achtertuin van de woning [adres] , alwaar verdachte verbleef. Voorts heeft [verbalisant 4] ter hoogte van de hoekwoning [straat 1] op de rijbaan (stukken van) twee plastic handschoenen aangetroffen, die nadien door de forensische opsporing zijn veiliggesteld en aan de binnenzijde zijn bemonsterd.
Hoewel zich in het dossier aanwijzingen bevinden dat verdachte, al dan niet tezamen met de eveneens in de woning verblijvende medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , betrokken is geweest bij de plofkraak, zijn die aanwijzingen onvoldoende om zonder twijfel vast te kunnen stellen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft gepleegd dan wel heeft medegepleegd. Daartoe overweegt het hof dat het in deze zaak ontbreekt aan technisch bewijs. Zo zijn de afgenomen schiethandensets en de bemonsteringen van de vingers van de verdachten, de in de keuken (van de woning [adres] ) en op de geldautomaat aangetroffen tape, de in de keuken aangetroffen blauwe latex handschoenen en zwarte handschoenen en de op de verwarming aangetroffen mutsen niet nader forensisch en vergelijkend onderzocht. Voorts overweegt het hof dat er geen duidelijk signalement van de daders is en dat ook over de in de sneeuw aangetroffen sporen (bij gebreke van bijvoorbeeld foto’s of een beschrijving van individualiseerbare kenmerken) onduidelijkheid bestaat. Niet is met zekerheid vast te stellen dat de gevolgde sporen de dadersporen zijn, te meer nu één van die sporen een (fiets)bandenspoor betreft, terwijl [verbalisant 1] geen persoon met of op een fiets heeft waargenomen. Bovendien is onduidelijk welke personen zich allemaal in de woning [adres] bevonden en of er personen zijn die wellicht de woning via de voorzijde hebben verlaten, nu uit het dossier niet blijkt van een sluitende observatie van de woning.
Voorts is op één van de in de sneeuw achtergelaten handschoenen een DNA-mengprofiel van drie personen aangetroffen, te weten van [medeverdachte 1] , van de eveneens in de woning aanwezige [persoon 1] (zijnde de moeder van verdachte) en van [medeverdachte 1] bekende [persoon 2] . Van verdachte is daarentegen geen enkel DNA-spoor gevonden. Ten slotte is niet gebleken dat in de woning [adres] explosief materiaal of sporen daarvan zijn aangetroffen.
De omstandigheid dat uit onderzoek is gebleken dat met behulp van een op het bed van verdachte aangetroffen laptop kort na het tijdstip van de plofkraak is gezocht op daaraan gerelateerde onderwerpen op Google en YouTube (zoals: “hoe zit een pinautomaat elkaar”, “geld la” en “blauwdrukken pinautomaat”), is naar het oordeel van het hof onvoldoende om wettig en overtuigend te kunnen bewijzen dat verdachte één van de daders van de plofkraak is geweest, laat staan wat zijn rol in het geheel was. Dit geldt des te meer nu verdachte heeft ontkend dat de laptop van hem was, dat het account op naam van één van zijn broers ( [persoon 3] ) stond en dat meerdere personen in de woning toegang tot die laptop hadden. Bovendien maakt het enkele zoeken naar informatie nog niet dat vast staat dat verdachte de plofkraak ook zelf heeft gepleegd, nu niet kan worden uitgesloten dat verdachte, zo hij al degene was die de laptop die nacht heeft gebruikt, dit in opdracht van een ander heeft gedaan.
Het hof is derhalve van oordeel dat de betrokkenheid van verdachte op voornoemde gronden niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het hof spreekt verdachte dan ook vrij van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Het hof overweegt ten aanzien van feit 5 als volgt.
Tijdens de doorzoeking van de woning [adres] is op dan wel in een bureau op de zolder waar verdachte verbleef (zijn slaapkamer had) een start-alarmpistool van het merk Tanfoglio, met daarin een patroon, aangetroffen. Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, is het hof van oordeel dat, nu meerdere personen toegang hadden tot deze ruimte en verdachte zelf heeft ontkend dat het wapen van hem is, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het desbetreffende wapen en het in het magazijn daarvan aangetroffen patroon voorhanden heeft gehad.
Het hof spreekt verdachte dan ook vrij van het onder 5 ten laste gelegde feit.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 maart 2013 te [pleegplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met de navolgende omstandigheden:
 dat verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 31 januari 2018, reeds eerder onherroepelijk ter zake van onder meer het opzettelijk voorhanden hebben van softdrugs is veroordeeld en ten tijde van het bewezen verklaarde nog in een proeftijd liep;
 dat uit voornoemd Uittreksel volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is;
 dat na het tijdstip waarop het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels geruime tijd is verstreken (meer dan vijf jaar).
Het hof heeft voorts aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Daarin wordt voor het opzettelijk aanwezig hebben van softdrugs (met een gewicht tussen de 31 en 100 gram) een geldboete ten bedrage van € 200,00 als passend beschouwd. Het hof ziet in de ouderdom van het feit echter aanleiding om van dat oriëntatiepunt af te wijken en voornoemde geldboete geheel voorwaardelijk aan verdachte op te leggen.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Bij de vaststelling van de hoogte van de (voorwaardelijke) geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Beslag
Het onder verdachte in beslag genomen vuurwapen van het merk Tanfoglio (goednummer 262849) is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu dit bij gelegenheid van het onderzoek naar de aan verdachte ten laste gelegde feiten werd aangetroffen en dit voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl dit van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Van de overige onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, te weten een veerdruk pistool (goednummer 262850) en schoeisel (goednummer 262879), zal het hof de teruggave aan verdachte gelasten. Met betrekking tot het veerdruk pistool overweegt het hof nog dat uit het proces-verbaal van het Regionaal Bureau Wapens en Munitie van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant d.d. 30 september 2013 volgt dat iemand die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt dit handwapen voorhanden mag hebben.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36b, 36d en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1.00 STK wapen, kleur zwart, vuurwapen (gasmiddel), code 58.V.1.2. zolder (goednummer 262849).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
 1.00 1.00 STK wapen, kleur zwart, handwapen, code 58.V.1.2.A zolder/bureau (goednummer 262850);
 1.00 2.00 STK schoeisel, kleur blauw, schoenhoes, code 58.VI.4 (goednummer 262879).
Aldus gewezen door:
mr. P.J. Hödl, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 27 maart 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.