ECLI:NL:GHSHE:2018:137

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2018
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
200.204.900_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van de huwelijksgemeenschap en financiële consequenties na overlijden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen [appellante] en [erflater], die sinds 26 september 1975 in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Hun huwelijk eindigde op 19 januari 2001. De rechtbank had eerder een eindvonnis gewezen waarin de verdeling tussen hen werd vastgesteld, maar partijen hebben geen volledige uitvoering gegeven aan deze verdeling. Na het overlijden van [erflater] op 22 mei 2015, heeft [geïntimeerde], als weduwe en executeur, de vorderingen van [appellante] afgewezen. In hoger beroep heeft [appellante] verschillende vorderingen ingediend, waaronder verzoeken tot betaling van bedragen en medewerking aan notariële handelingen. Het hof heeft geoordeeld dat er geen nieuwe beslissingen genomen kunnen worden over de verdeling die al eerder in kracht van gewijsde zijn gegaan, maar dat er wel ruimte is voor het bespreken van de uitvoering van de vastgestelde verdeling. Het hof heeft de vorderingen van [appellante] gedeeltelijk toegewezen, waaronder een bedrag van € 11.686,53 en de verplichting voor [geïntimeerde] om medewerking te verlenen aan de notariële overdracht van de voormalige echtelijke woning. De proceskosten zijn gecompenseerd, en het arrest is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.204.900/01
arrest van 16 januari 2018
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. H.C.M. Smit te Valkenburg,
tegen
[executeur],
in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van
[erflater](hierna: [erflater] ) en
wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige
[minderjarige],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.H.M. Daniëls te Sittard,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 30 mei 2017 in het hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Limburg zittingsplaats Maastricht van 29 juni 2016, onder zaaknummer C/03/197241 / HA ZA 14-595 gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en [appellante] als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie. Het hof zet de nummering van het tussenarrest voort.

4.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

4.1
Het verloop blijkt uit:
  • het voornoemde tussenarrest van 30 mei 2017, waarbij een meervoudige comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 2 november 2017, waarbij de bij H12-formulieren van 16 en 17 november 2017 door (de advocaten van) [appellante] respectievelijk [geïntimeerde] toegezonden producties bij akte in het geding zijn gebracht, partijen geen minnelijke schikking hebben bereikt, partijen inlichtingen hebben verschaft en zij arrest hebben gevraagd.
4.2
Het hof heeft een datum voor arrest bepaald en doet recht op de bovenvermelde stukken, die genoemd in het tussenarrest en die van de eerste aanleg.

5.De beoordeling

5.1
Het hof gaat uit van de navolgende feiten.
[appellante] en [erflater] waren sinds 26 september 1975 in gemeenschap van goederen gehuwd. Hun huwelijk eindigde met de op 19 januari 2001 in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Maastricht van 6 april 2000.
Bij arrest van 1 november 2005 bekrachtigde het hof het door de rechtbank Maastricht op 17 december 2003 gewezen tussenvonnis inzake de verdeling en verwees het hof de zaak terug naar de rechtbank. Na verdere tussenvonnissen van 28 april 2004 en 25 april 2007 wees de rechtbank op 9 juli 2008 eindvonnis waarbij de verdeling tussen [erflater] en [appellante] werd vastgesteld. Na op 29 juni 2010 gewezen tussenarrest, heeft het hof bij eindarrest van 21 december 2010 het beroepen vonnis van 9 juli 2008 gedeeltelijk vernietigd en gedeeltelijk opnieuw recht gedaan. Voor het overige bekrachtigde het hof het eindvonnis van de rechtbank dat kracht van gewijsde heeft verkregen.
Partijen hebben geen volledige uitvoering gegeven aan de vastgestelde verdeling.
Op 8 juli 2014 hebben [erflater] en [appellante] een proces-verbaal van non-vereniging laten opmaken door notaris mr. [notaris] te [plaats] (hierna: notarieel proces-verbaal).
[erflater] is op 22 mei 2015 overleden. [geïntimeerde] is diens weduwe, tevens erfgenaam en executeur in diens nalatenschap en de wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter.
5.2.1
Bij het bestreden vonnis is, samengevat, in conventie de vordering van [geïntimeerde] afgewezen en in reconventie is de vordering van [appellante] afgewezen, allebei onder compensatie van proceskosten.
5.2.2
In hoger beroep concludeert [appellante] in hoofdlijn, onder wijziging van eis in reconventie en het voordragen van twee genummerde grieven en een bezemgrief, dat het hof het bestreden vonnis in reconventie zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende en uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] zal veroordelen:
I. tot betaling van € 41.157,43, te vermeerderen met wettelijke rente en incassokosten vanaf het tijdstip dat [geïntimeerde] in verzuim is,
II. medewerking te verlenen aan het notarieel transport van de voormalige echtelijke woning [adres] te [plaats] , kadastraal [plaats] [sectienummer] , bij gebreke waarvan het arrest daarvoor in de plaats zal komen,
III. medewerking te verlenen aan het opheffen van het beslag op de koopsompolis van [appellante] bij Nationale Nederlanden (hierna: NN) [polisnummer 1] , bij gebreke waarvan het arrest daarvoor in de plaats zal komen,
IV. medewerking te verlenen aan haar vrijwaring voor de rekening-courant-schuld in [vennootschap] B.V. (hierna: [vennootschap] ), bij gebreke waarvan het arrest daarvoor in de plaats zal komen,
en verder dat het hof:
V. 1. een deskundige zal benoemen om:
a. de economische waarde van het in eigen beheer opgebouwde pensioen inclusief nabestaandenpensioen te berekenen,
b. de mogelijkheden tot afstorten van die economische waarde te bepalen, en
c. de fiscale consequenties van dat afstorten aan te geven,
2. [geïntimeerde] zal veroordelen om alle daarop betrekking hebbende relevante informatie in het geding te brengen, en
3. [geïntimeerde] zal veroordelen om medewerking te verlenen aan het afstorten van dat ouderdoms- en nabestaandenpensioen, bij gebreke waarvan het arrest daarvoor in de plaats zal komen, en
VI. kosten rechtens.
5.2.3
Onder weerspreking van de grieven concludeert [geïntimeerde] dat het hof, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal bekrachtigen en [appellante] haar vorderingen in hoger beroep zal afwijzen.
5.3
Omdat daartegen niet is opgekomen, ligt het bestreden vonnis in conventie (en dus de daarbij afgewezen vordering van [geïntimeerde] ) buiten dit geding. Met de zich voor gezamenlijke behandeling lenende grieven legt [appellante] haar voornoemde reconventionele vorderingen I tot en met VI ter beoordeling aan het hof voor.
5.4
Alvorens die vorderingen afzonderlijk te beoordelen, overweegt het hof dat voor zover in de met het eindarrest van 21 december 2010 geëindigde gerechtelijke procedures eerder bij in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraken over de verdeling van de gemeenschap tussen [erflater] en [appellante] is beslist, ook in dit geding van de bindende kracht van die beslissingen moet worden uitgegaan. Voor zover hier dezelfde rechtsbetrekking voorligt als waarover toen al bij in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraken is beslist, oordeelt de rechtbank terecht dat zij daarover niet opnieuw mag beslissen. Er is echter nog steeds geen volledige uitvoering gegeven aan de toen vastgestelde verdeling, terwijl de deelgenoten blijkens het notarieel proces-verbaal over die uitvoering nadien gedeeltelijk overeenstemming hebben bereikt maar van mening verschillen over de resterend uit te voeren verdeling en de financiële consequenties daarvan. Voor zover het onderhavige geschil de uitvoering betreft van de vastgestelde verdeling kan daarover in de onderhavige procedure worden beslist. De rechtbank baseert haar afwijzing van de vordering van [appellante] dan ook ten onrechte
volledigop haar oordeel dat hier dezelfde rechtsbetrekking voorligt als waarover eerder al bij in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraken is beslist.
5.5
Inzake vordering I stelt [appellante] dat haar wegens overbedeling minimaal
€ 124.781,58 toekomt terwijl [geïntimeerde] wegens overbedeling minimaal € 83.624,15 toekomt, hetgeen zou resulteren in haar gevorderde hoofdsom van € 41.157,43. Dat [appellante] toekomende bedrag wordt volgens eigen stellingen gevormd door (de som van) haar posten Aandelen, Auto, NN-polissen, Pensioen, Nabestaandenpensioen en P.M., terwijl dat [geïntimeerde] toekomende bedrag zou bestaan uit (de som van) de posten Overwaarde woning, Caravan, Premies Legio Lease, Schuld Legio Lease, Rekening courant en NN-polissen.
5.6.1
Met betrekking tot de [appellante] toekomende posten, blijken partijen het ter zitting uiteindelijk eens dat [appellante] :
- vanwege aan [erflater] toebedeelde [vennootschap] -aandelen voor de post Aandelen € 65.845,-- toekomt, en
- voor de post Auto vanwege de aan [erflater] toebedeelde Pontiac Transporter € 2.425,-- toekomt.
5.6.2
De door [appellante] geclaimde post NN-polissen ziet op de NN-polissen [polisnummer 2] en [polisnummer 3] . Voor deze beide op het leven van [erflater] afgesloten levensverzekeringspolissen is in de eerdere procedure bindend beslist dat deze aan [erflater] worden toebedeeld en aan [appellante] wegens overbedeling de helft van de afkoopwaarde op 9 juli 2008 moet worden uitbetaald. Hoewel blijkens het notarieel proces-verbaal daarna werd afgesproken dat ieder van de beide deelgenoten één van die twee polissen op naam zou krijgen, staat onweersproken vast dat daaraan geen uitvoering is gegeven en ook niet meer kan worden gegeven. Volgens [appellante] moet daarom nu worden teruggevallen op de voornoemde eerdere bindende beslissingen. [geïntimeerde] voert hiertegen verweer, daartoe stellende dat de aanspraken van [appellante] door het overlijden van [erflater] zijn verdampt, dat het recht op uitkering nooit tot diens vermogen, diens nalatenschap of de huwelijksgemeenschap heeft behoord en dat dit recht uitsluitend haar als weduwe toekomt. Het hof begrijpt dit -onder verwijzing naar de NN-mail van 24 november 2015 gevoerde- verweer als een beroep op de zogenoemde leer van het zelfstandig recht, die inhoudt dat wanneer een verzekeringnemer een levensverzekering op zijn leven afsluit en daarbij een derde als begunstigde aanwijst, deze derde een eigen recht op de uitkering heeft bij overlijden van de verzekeringnemer. Deze leer staat er echter niet aan in de weg dat ingevolge de eerdere in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissingen partijen tot uitgangspunt dient dat aan [appellante] wegens overbedeling de helft van de afkoopwaarde van de beide polissen per 9 juli 2008 toekomt. Dit verweer van [geïntimeerde] faalt dan ook.
Nu [geïntimeerde] voor het overige de vordering van [appellante] terzake de NN-polissen niet heeft weersproken en verder niet weerspreekt dat de toenmalige afkoopwaarde van beide polissen € 43.268,75 bedroeg en [geïntimeerde] ter zitting zegt dat een volgens het hof in aanmerking te nemen afkoopwaarde voor [appellante] op de helft daarvan te stellen is, komt [appellante] de voor deze post geclaimde € 21.634,38 toe.
5.6.3
Met de post Pensioen claimt [appellante] vooral in [vennootschap] voor haar gereserveerd pensioen. [geïntimeerde] erkent ter zitting dat [appellante] voor dit onderdeel € 9.551,-- toekomt, maar betwist de hiervoor geclaimde € 20.516,-- voor het overige terecht. De in jaarrekeningen opgenomen twee pensioenvoorzieningen maken duidelijk dat de hiervoor jaarlijks gereserveerde totaalbedragen -anders dan [appellante] veronderstelt- niet voor de helft aan [appellante] zijn toe te rekenen. Dat [appellante] 50% van de [vennootschap] -aandelen hield, maakt dit niet anders. Voor zover [appellante] meent ook nog een claim te kunnen ontlenen aan enig voor [erflater] gereserveerd pensioen, is daarover in de eerdere procedure al bindend beslist en wordt daaraan door het voortijdig overlijden van [erflater] bovendien niet meer toegekomen.
5.6.4
Voor de geclaimde post Nabestaandenpensioen komt [appellante] niets toe. Anders dan [appellante] veronderstelt, is dat in [vennootschap] blijkens de daarop betrekking hebbende pensioenbrief niet opgebouwd.
5.7.1
Wat betreft de ( [erflater] althans) [geïntimeerde] toekomende posten, blijken partijen het ter zitting uiteindelijk eens dat [geïntimeerde] :
- vanwege de aan [appellante] toe te delen voormalige echtelijke woning voor de post Overwaarde woning € 65.564,48 toekomt,
- voor de post Caravan in verband met de aan [appellante] toebedeelde caravan € 1.500,-- toekomt,
- inzake de post Premies Legio Lease € 1.136,30 toekomt, zoals overigens ook volgt uit het eerdere arrest van 29 juni 2010,
- voor de post Schuld Legio Lease € 4.909,38 toekomt, en
- voor de post Rekening courant uit hoofde van de rekening-courant-schuld € 14.658,69 toekomt.
5.7.2
De post NN-polissen blijkt alleen de partijen bekende NN-polis [polisnummer 1] te betreffen. Voor deze afgesloten polis is in de eerdere procedure bindend beslist dat deze aan [appellante] wordt toebedeeld en dat [appellante] wegens overbedeling de helft van de afkoopwaarde per 9 juli 2008 moet betalen. Dat [appellante] achteraf een fiscaal gunstiger variant mogelijk acht, maakt die eerdere bindende beslissing niet anders. Nu niet gesteld of gebleken is van enige concrete -hier in aanmerking te nemen- waarde, dient tot uitgangspunt dat [appellante] wegens overbedeling de helft van de afkoopwaarde van NN-polis [polisnummer 1] per 9 juli 2008 aan [geïntimeerde] moet betalen.
5.8
Nu [appellante] haar gevorderde hoofdsom alleen concretiseert met de hiervoor besproken posten en [geïntimeerde] haar vordering verder niet ter beoordeling aan het hof voorlegt, kunnen andere posten en claims van partijen hier verder onbesproken blijven. Waar het bij gebreke van aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel bij de eerdere bindende beslissingen en de hier relevante oordelen steeds om brutobedragen gaat, concludeert het hof dat wegens overbedeling aan [appellante] dus
(€ 65.845,-- + € 2.425,-- + € 21.634,38 + € 9.551,-- + € 0,-- =)
€ 99.455,38 bruto toekomt en aan [geïntimeerde]
(€ 65.564,48 + € 1.500,-- + € 1.136,30 + € 4.909,38 + € 14.658,69 + de helft van de afkoopwaarde van NN-polis [polisnummer 1] per 9 juli 2008 =)
€ 87.768,85 bruto te vermeerderen met de helft van de afkoopwaarde van NN-polis [polisnummer 1] per 9 juli 2008. Waar dit verder onweersproken te verrekenen is, zal het hof vordering I van [appellante] (alsnog) toewijzen voor een hoofdsom van € 11.686,53 te verminderen met de helft van de afkoopwaarde van NN-polis [polisnummer 1] per 9 juli 2008. Het hof zal de wettelijke rente hierover bij gebreke van een geconcretiseerde eerdere datum echter eerst toewijzen vanaf de datum van de eiswijziging: 17 januari 2017. In het verlengde van de gebruikelijke BIK-tarieven zal het hof hier in redelijkheid € 700,-- voor buitengerechtelijke (incasso)kosten toewijzen.
5.9
[appellante] baseert vordering II in hoofdlijn op haar stelling dat [geïntimeerde] nalaat te voldoen aan haar verplichting om de voor de overdracht van de haar toebedeelde voormalige echtelijke woning benodigde medewerking te verlenen. Nu [geïntimeerde] dit niet duidelijk weerspreekt, zal het hof dit toewijzen, zij het met een ruimere dan de gevorderde maar te krap beoordeelde acht-dagen-(nakomings)termijn. Het door de devolutieve werking voorliggende verweer uit de eerste aanleg dat niet de onbelaste eigendom kan worden overgedragen omdat er een hypotheek c.a. op rust, staat niet aan de toewijzing van deze vordering in de weg.
Bij gebreke van een grond om dit arrest voor de benodigde medewerking bij uitblijven daarvan in de plaats te stellen, zal het hof de vordering in zoverre echter afwijzen. Voor de volledigheid en duidelijkheid voegt het hof wel toe dat [geïntimeerde] tot die medewerking verplicht is en [appellante] bij uitblijven daarvan andere middelen ten dienste kunnen staan om nakoming (met de daartoe noodzakelijk te maken kosten) eventueel af te dwingen.
5.1
Waar onweersproken beslag is gelegd op NN-polis [polisnummer 1] en [geïntimeerde] al in eerste aanleg nadrukkelijk aangaf dat zij:
er geen problemen mee (heeft) het beslag (…) op te heffen,
zal het hof vordering III van [appellante] toewijzen voor zover het de van [geïntimeerde] gevorderde medewerking betreft. Onder verwijzing naar hetgeen daarover hierboven al is overwogen, zal het hof de vordering om dit arrest voor de benodigde medewerking bij uitblijven daarvan in de plaats te stellen, echter afwijzen.
5.11
Met betrekking tot vordering IV geeft [geïntimeerde] gemotiveerd aan dat zij haar verplichtingen voor de gevorderde medewerking alleen kan en zal voldoen zodra [appellante] haar [vennootschap] -aandelen aan [geïntimeerde] zal hebben overgedragen. Het hof zal de vordering zodanig toewijzen dat [geïntimeerde] feitelijk daaraan zal kunnen voldoen, maar deze onder verwijzing naar het hiervoor al overwogene afwijzen voor zover het de indeplaatsstelling betreft van dit arrest voor benodigde maar eventueel uit te blijven medewerking.
5.12
Met vordering V zegt [appellante] een deskundigenonderzoek te wensen naar in [vennootschap] opgebouwde pensioenrechten, maar het hof zal deze vordering afwijzen. In aanvulling op hetgeen hiervoor al met betrekking tot deze pensioenrechten is overwogen, overweegt het hof dat alleen door [appellante] te stellen feiten zich voor bewijslevering of een deskundigenonderzoek lenen. Voor zover [appellante] haar standpunt met bevindingen of conclusies van een deskundige (nader) wil onderbouwen, heeft ze al voldoende gelegenheid gehad om zelf zo’n rapport te laten opmaken en in het geding te brengen.
5.13
Nu partijen overigens niets aanvoeren dat tot andere dan de voornoemde oordelen leidt, kan dat verder onbesproken blijven en komt bewijslevering niet aan de orde.
5.14
Het hof komt tot de slotsom dat het hoger beroep leidt tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover dat in reconventie is gewezen. Het hof zal de vorderingen I, II, III en IV van [appellante] toewijzen en vordering V afwijzen zoals hierna te melden. In de (eerdere)relatie tussen [appellante] en [erflater] ziet het hof aanleiding om de proceskosten in reconventie van de eerste aanleg en het hoger beroep te compenseren, waarmee het hof in feite beslist op vordering VI. Onder toewijzing van de door [appellante] gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad beslist het hof uiteindelijk als volgt.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover dat in reconventie is gewezen en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt [geïntimeerde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] te betalen een bedrag van € 11.686,53 te verminderen met de helft van de afkoopwaarde van NN-polis [polisnummer 1] per 9 juli 2008, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 januari 2017 tot de dag van algehele voldoening en met € 700,-- voor buitengerechtelijke (incasso)kosten;
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen een maand na betekening van dit arrest haar medewerking te verlenen aan het notarieel transport van de voormalige echtelijke woning;
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen acht dagen na betekening van dit arrest haar medewerking te verlenen aan het opheffen van het beslag op de NN-polis [polisnummer 1] ;
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen een maand nadat [appellante] haar [vennootschap] -aandelen aan [geïntimeerde] zal hebben overgedragen, haar medewerking te verlenen aan het vrijwaren van [appellante] met betrekking tot de rekening-courantschuld in [vennootschap] ;
compenseert de proceskosten in reconventie in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten in reconventie draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders door [appellante] gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van Laarhoven, M.G.W.M. Stienissen en Y.L.L.A.M. Delfos - Roy en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 januari 2018.
griffier rolraadsheer