ECLI:NL:GHSHE:2018:1402

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
17/00539
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar WOZ-beschikking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, die op 6 juli 2017 het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking niet-ontvankelijk verklaarde. De Heffingsambtenaar van de gemeente Vught had het bezwaar afgewezen op grond van termijnoverschrijding. Belanghebbende stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt door een faxbericht te verzenden. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende voldoende bewijs heeft geleverd dat het faxbericht op 3 juni 2016 is verzonden en dat het tijdig door de gemeente is ontvangen. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat het faxbericht niet was ontvangen. Hierdoor is belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar verklaard. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken van de Heffingsambtenaar vernietigd en gelast dat de Heffingsambtenaar opnieuw uitspraak doet op het bezwaar. Tevens is de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten en proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00539
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 6 juli 2017, nummer AWB 16/3599, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Vught
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) is de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] 8 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), voor het belastingtijdvak 1 januari 2016 tot 1 januari 2017 vastgesteld op € 467.000, met als waardepeildatum 1 januari 2015 (hierna: de beschikking). De beschikking is in één geschrift vervat met de aanslag onroerendezaakbelasting voor het kalenderjaar 2016 (hierna: de aanslag). Het tegen de beschikte waarde en de aanslag gemaakte bezwaar is, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Heffingsambtenaar, niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 maart 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord als gemachtigde van belanghebbende [A] , alsmede, als gemachtigde van de Heffingsambtenaar, [B] .
1.5.
Namens belanghebbende is te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan zijn overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
De dagtekening van de beschikking en de aanslag is 30 april 2016. Met dagtekening 28 september 2016 heeft de gemachtigde van belanghebbende een e-mail aan de gemeente Vught verstuurd met als onderwerp ‘ [adres] 8 te [plaats] ’. Als bijlagen bij deze e-mail waren gevoegd een brief gedagtekend 3 juni 2016, met als kenmerk [nummer] en als onderwerp ‘Bezwaarschrift’, een machtiging en een faxbewijs.
2.2.
De Heffingsambtenaar heeft de op 28 september 2016 ontvangen (in onderdeel 2.1 bedoelde) brief met dagtekening 3 juni 2016 aangemerkt als bezwaarschrift tegen de beschikking en de aanslag. Hij heeft het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaarschrift ambtshalve in behandeling genomen. Die ambtshalve beoordeling heeft niet geleid tot een vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is het antwoord op vraag of belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar. Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken van de Heffingsambtenaar en terugwijzing naar de Heffingsambtenaar voor een hernieuwde beoordeling van het bezwaarschrift. De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van het bepaalde in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn vangt op grond van het bepaalde in artikel 6.8, lid 1, van de Awb aan op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze door het bestuursorgaan is bekendgemaakt. Een bezwaarschrift is op grond van het bepaalde in artikel 6:9, lid 1, van de Awb tijdig ingediend indien het voor het einde van bedoelde termijn is ontvangen. Indien een bezwaarschrift na afloop van de termijn is ingediend, wordt het bezwaar niet niet-ontvankelijk verklaard, indien het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is (artikel 6:11 van de Awb).
4.2.
Belanghebbende stelt dat het bezwaarschrift op 3 juni 2016 per reguliere post is verzonden naar de gemeente. De Heffingsambtenaar heeft gesteld dat hij dit poststuk niet heeft ontvangen. Het ligt op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij op 3 juni 2016 het bezwaarschrift per reguliere post heeft verzonden. Belanghebbende heeft haar stelling niet met bewijsstukken onderbouwd zodat er naar ’s Hofs oordeel van moet worden uitgegaan dat dat poststuk niet op de genoemde datum is verzonden.
4.3.
Belanghebbende stelt voorts dat het bezwaarschrift op 3 juni 2016 per fax is verzonden naar de gemeente (hierna: het faxbericht) en dat het bezwaarschrift daarmee tijdig is ingediend.
4.4.
Belanghebbende draagt in hoger beroep het volgende aan ter onderbouwing van haar stelling dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend:
Een kopie van het faxbericht.
Een automatisch gegenereerd faxbewijs waarop vermeld staat dat het verzendresultaat ‘OK’ is en waarop achter het faxnummer van de gemeente een uniek sleutelnummer (hierna: sleutelnummer) staat vermeld.
Een faxrapport - opgesteld door de softwareleverancier van de gemachtigde van belanghebbende - betreffende de periode 1 juni tot en met 8 juni 2016. Dit rapport vermeldt dat op 3 juni 2016 tussen 10:43 uur en 10:50 uur succesvol een faxbericht is verzonden naar faxnummer [faxnummer] , onder vermelding van het sleutelnummer.
Een faxrapport - opgesteld door de softwareleverancier van de gemachtigde van belanghebbende - betreffende de periode 29 september tot en met 4 oktober 2016. Dit rapport is qua lay-out identiek aan de rapportage genoemd onder c. en vermeldt dat op 30 september 2016 tussen 14:47 uur en 14:55 uur succesvol een faxbericht is verzonden naar faxnummer [faxnummer] .
Een tweetal prints uit het CRM-systeem van de gemachtigde van belanghebbende, betreffende het dossier van belanghebbende. Deze prints vermelden dat er op respectievelijk 3 juni 2016 omstreeks 10:43 uur en 30 september 2016 omstreeks 14:47 uur faxvoorbladen zijn aangemaakt. Voorts vermelden de prints op 3 juni 2016 het sleutelnummer en op 30 september 2016 een ander uniek sleutelnummer dat tevens vermeld staat op de rapportage bedoeld onder d.
4.5.
De Heffingsambtenaar heeft verklaard dat het enige faxapparaat van de gemeente op de postkamer staat en dat dagelijks een faxjournaal wordt geprint. Vervolgens controleren de medewerkers van de gemeente of de berichten die volgens dat faxjournaal ingekomen zijn ook daadwerkelijk fysiek beschikbaar zijn. Indien dat niet het geval is, worden de ontbrekende faxberichten alsnog vanuit het geheugen van het faxapparaat geprint. Het faxjournaal wordt door de gemeente gedurende zes weken bewaard en het geheugen van het faxapparaat wordt eerder gewist. De gemeente verwerkt alle ingekomen stukken (brieven en faxen) handmatig in een digitaal postafhandelingssysteem. De medewerkers van de postkamer zijn in de fasen van bezwaar, beroep en hoger beroep bevraagd over de ontvangst van het faxbericht en zij hebben gezocht naar het faxbericht, maar zij hebben het faxbericht niet aangetroffen. De Heffingsambtenaar is van mening dat het op de weg van belanghebbende had gelegen om binnen de bezwaartermijn te informeren naar het uitblijven van een ontvangstbevestiging van de gemeente.
4.6.
Met hetgeen belanghebbende als bewijs aandraagt (onderdeel 4.4) maakt hij naar ’s Hofs oordeel aannemelijk dat het faxbericht op 3 juni 2016 is verzonden naar de gemeente. Het Hof merkt op dat uit de stukken blijkt dat het faxbericht, dat de gemachtigde van belanghebbende op 30 september 2016 naar de gemeente heeft verstuurd, omstreeks 14:51 uur wel door de gemeente is ontvangen en dat op laatstbedoeld faxbericht het (andere) unieke sleutelnummer als bedoeld onder letter e. hiervoor staat, hetgeen tezamen genomen een indicatie vormt voor de juistheid van belanghebbendes betoog. Voorts acht het Hof het aannemelijk dat het faxbericht door de gemeente is ontvangen. Het Hof acht hierbij van belang dat, zoals de Heffingsambtenaar ter zitting ook heeft erkend, niet kan worden uitgesloten dat er stukken - waaronder faxberichten - (kunnen) zoekraken bij de gemeente. Voorts beschikt de Heffingsambtenaar niet meer over faxjournaals. De enkele ontkenning van ontvangst van het faxbericht door de Heffingsambtenaar is dan onvoldoende voor het oordeel dat het faxbericht niet door de gemeente is ontvangen. Het valt in onvoldoende mate uit te sluiten dat er aan de zijde van de gemeente iets fout is gegaan waardoor het faxbericht van 3 juni 2016 aldaar is zoekgeraakt.
Het Hof is van oordeel dat er van moet worden uitgegaan dat het bezwaarschrift tijdig is ontvangen. Dat belanghebbende niet binnen de bezwaartermijn heeft geïnformeerd naar het uitblijven van een ontvangstbevestiging van de gemeente, doet aan vorenstaand oordeel niet af. Zo dat al relevant zou zijn, geldt dat de gemachtigde van belanghebbende ter zitting onweersproken heeft gesteld dat in een veelheid van gevallen geen ontvangstbevestigingen van bezwaarschriften worden ontvangen.
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank, alsmede de uitspraken van de Heffingsambtenaar, dienen te worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Omdat de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van respectievelijk € 46 en € 124 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.10.
Het Hof stelt de tegemoetkoming voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de behandeling van het bezwaar op € 124,50 (= € 249 (waarde per punt) x 1 (één punt voor het bezwaarschrift) x 0,5 (wegingsfactor)).
4.11.
Het Hof stelt de tegemoetkoming voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank op € 250,50 (= € 501 (waarde per punt) x 1 (één punt voor het beroepschrift) x 0,5 (wegingsfactor)) en voor de behandeling van het hoger beroep bij het Hof op € 501 (= € 501 (waarde per punt) x 2 (één punt voor het beroepschrift en één punt voor de zitting) x 0,5 (wegingsfactor)). Dit brengt de totale tegemoetkoming op € 876.
4.12.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep gegrond;
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaarthet tegen de uitspraken van de Heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigtde uitspraken van de Heffingsambtenaar;
  • verklaarthet bezwaar ontvankelijk;
  • gelastdat de Heffingsambtenaar opnieuw uitspraak doet met inachtneming van deze uitspraak van het Hof;
  • gelastdat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 170 vergoedt; en
  • veroordeeltde Heffingsambtenaar in de kosten aan de zijde van belanghebbende van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase, bij de Rechtbank en bij het Hof, in totaal vastgesteld op € 876.
Aldus gedaan op 30 maart 2018 door P.C. van der Vegt, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A. Muller, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.