ECLI:NL:GHSHE:2018:1439

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
17.20044
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klachtprocedure ex artikel 12 Sv over schending van geheimhouding, smaad, laster en valsheid in geschrift door ambtenaren en een journalist

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 april 2018 uitspraak gedaan in een klachtprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager, bijgestaan door zijn advocaat mr. R.R.F.J. Palmen, heeft een klacht ingediend tegen de beslissing van de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Brabant om niet over te gaan tot vervolging van verschillende beklaagden, waaronder een journalist en leden van het college van Burgemeester en Wethouders van een gemeente. De klacht betreft onder andere smaad, laster, schending van ambtsgeheim, valsheid in geschrift en ambtelijke corruptie.

Het hof heeft de klacht in al zijn onderdelen afgewezen. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een succesvolle strafvervolging van de beklaagden. De feiten die door klager zijn aangevoerd, zoals bedreiging, discriminatie en uitlokking van strafbare feiten, werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. Het hof concludeerde dat er geen concrete aanwijzingen waren die een verder onderzoek rechtvaardigden, en dat de belangen van klager niet opwogen tegen de belangen van de beklaagden en het algemeen belang.

De uitspraak benadrukt de rol van de journalistiek en de vrijheid van meningsuiting, waarbij het hof oordeelde dat de journalist in kwestie een belangrijke controlefunctie vervult in de democratische samenleving. De beslissing van het hof is definitief en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Klachtnummer: K17/200440
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 april 2018 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:

[klager] ,

wonende te [plaatsnaam] ,
hierna te noemen: klager,
bijgestaan door mr. R.R.F.J. Palmen, advocaat te Heerlen,
over de beslissing van de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Brabant tot het niet vervolgen van:

[beklaagde 1] ,

en
een of meer leden van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [plaatsnaam] ,
en
[beklaagde 2] , in zijn (toenmalige) functie van burgermeester van de gemeente [plaatsnaam] ,
hierna ook te noemen: beklaagden en ieder afzonderlijk: beklaagde,
wegens smaad, laster en/of smaadschrift, schending ambtsgeheim en valsheid in geschrift.

De feitelijke gang van zaken.

Op 16 mei 2017 heeft klager aangifte gedaan ter zake van:
- smaad c.q. laster c.q. smaadschrift, gepleegd door [beklaagde 1] ;
- bedreiging gepleegd door een onbekende beklaagde;
- schending ambtsgeheim en valsheid in geschrift gepleegd door een of meer onbekende beklaagden;
- discriminatie gepleegd door [beklaagde 2] ;
- uitlokking van strafbare feiten jegens klager, gepleegd door [beklaagde 1] en leden van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [plaatsnaam] .
Op 18 mei 2017 heeft klager zijn aangifte nader aangevuld en verzocht om uitdrukkelijk tot vervolging over te gaan (klachtvereiste).
Bij brief van 10 juli 2017 is door de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie aan klager bericht dat de aangifte niet zal worden vervolgd:
- voor zover de aangifte ziet op smaad, laster en/of smaadschrift, valsheid in geschrift en uitlokking: omdat er, kort gezegd, geen concrete aanwijzingen zijn die een onderzoek rechtvaardigen;
- voor zover de aangifte ziet op bedreiging: vanwege het gebrek aan opsporingsindicatie en de inmiddels verstreken tijd;
- voor zover de aangifte ziet op discriminatie: omdat er geen sprake is van discriminatie in de zin van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts heeft de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie met betrekking tot de aangifte ter zake van schending ambtsgeheim medegedeeld dat de politie is verzocht nader onderzoek te doen.
Hierop heeft klager bij brief van 13 oktober 2017 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen per fax ter griffie van het hof op 13 oktober 2017, met het verzoek de vervolging te bevelen ter zake van smaad, laster en/of smaadschrift, schending ambtsgeheim en valsheid in geschrifte.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 21 december 2017, onder toevoeging van de ambtsberichten van de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie d.d. 5 en 21 december 2017, met bijlagen, het hof geraden het beklag af te wijzen.
In zijn aanvullend ambtsbericht van 21 december 2017 heeft de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie met betrekking tot de aangifte van klager ter zake van schending ambtsgeheim bericht dat nu:
  • er slechts een mogelijkheid van lekken is;
  • nader onderzoek een fors beslag zou leggen op beperkte opsporingscapaciteit;
  • de kans op het tot klaarheid komen als gering moet worden geschat;
  • de kwestie zeer nauw verweven is met de bestuurlijk-politieke crisis in [plaatsnaam] ,
hij geen nader onderzoek zal gelasten naar de schending van het ambtsgeheim.
Bij brief van 27 februari 2018 zijn door de advocaat van klager stukken ter aanvulling van het beklag ingediend.
Op 13 maart 2018 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager en zijn advocaat.
De advocaat-generaal heeft bij die gelegenheid gepersisteerd bij het schriftelijk verslag.

De beoordeling.

I De klacht
Klager wenst vervolging wegens, althans nader onderzoek naar:
- smaad, laster en/of smaadschrift gepleegd door [beklaagde 1] . Volgens klager is zijn advocaat, mr. Van Geelkerken, hiervan getuige geweest. [beklaagde 1] heeft diverse artikelen gepubliceerd over klager, in de wetenschap dat een en ander niet op waarheid berustte, aldus klager;
- schending ambtsgeheim door [beklaagde 2] , die in een radio interview met de [regionale zender] uit vertrouwelijke stukken heeft ‘geklapt’;
- valsheid in geschrift; het gaat daarbij om stukken met betrekking waartoe door de gemeenteraad geheimhouding is opgelegd.
II De aangifte en overige stukken in het dossier van belang voor de beoordeling van de klacht.
Onder verwijzing naar zijn brieven van 5 november 2016 en 13 april 2017, gericht tot de hoofdofficier van justitie, doet klager op 16 mei 2017 onder meer aangifte van:
- smaad, laster, smaadschrift jegens [beklaagde 1] ; volgens klager stelt [beklaagde 1] hem door diverse publicaties over de aankoop van een stuk grond, willens en wetens in een kwaad daglicht;
- schending ambtsgeheim door onbekende personen;
- valsheid in geschrift gepleegd ten aanzien van een of meer stukken, die aan de gemeenteraad onder geheimhouding zijn verstrekt;
In zijn brief van 13 april 2017 aan de hoofdofficier van justitie verklaart klager onder meer aangifte te doen van:
- ( poging tot) corruptie verband houdende met een onroerend goed transactie (voormalige kleuterschool aan de [adres] in [plaatsnaam] ) in de periode 2006-2010, het belemmeren van klager in de uitoefening van zijn controlerende functie als raadslid in de periode maart t/m mei 2016, gepleegd door (de leden van) het toenmalig college van Burgemeester en Wethouders;
- valsheid in geschrift in de zin van art. 225 Sr ten aanzien van een of meer stukken, gepleegd in 2016 door (de leden van) het toenmalig college van Burgemeester en Wethouders en diverse ambtenaren;
- laster en smaad alsmede uitlokking van strafbare feiten met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden en/of uit te lokken dan wel gemakkelijk te maken, gepleegd in 2016 en 2017 door (de leden van) het toenmalig college van Burgemeester en Wethouders, diverse ambtenaren en raadsleden van de gemeente [plaatsnaam] , de rechtspersoon en directie waartoe [dagblad] behoort en [beklaagde 1] ;
- schending van geheimhoudingsplicht door [beklaagde 2] en andere onbekende personen en/of organen in 2016 en 2017;
- het uitlokken van strafbare feiten (het schenden van geheimhoudingsplicht door een of meer raadsleden; het aanzetten tot een terroristische aanslag dan wel een levensdelict) en smaad(schrift) en laster, gepleegd vanaf oktober 2016 door de rechtspersoon en de directie waartoe [dagblad] behoort en [beklaagde 1] .
Als bijlagen bij genoemde brief van klager zijn gevoegd:
  • Bijlage 1: klagers schrijven van 5 november 2016 aan de hoofdofficier van justitie, waarin klager meldt dat hij aangifte wenst te doen.
  • Bijlage 2: een deel van een rapport ‘ [naam rapport] ’ van de gemeentelijke enquêtecommissie.
  • Bijlage 3: stukken met betrekking tot de in de periode 2009/2010 gevoerde gemeentelijke klachtenprocedure naar aanleiding van een door klager ingediende klacht.
  • Bijlage 4: een getypt stuk waarin sprake is van een schadeclaim van klager in combinatie met zijn functie als raadslid en waarin sprake is van documenten die onder geheimhouding aan de Raad ter beschikking worden gesteld.
  • Bijlage 5: rapport van bevindingen raadscommissie inzake de (huur)verkoop van het pand [adres] te [plaatsnaam] (versie 2) d.d. 17-2-2010.
  • Bijlage 6: zeven artikelen verschenen in [dagblad] , waarvan zes van de hand van [beklaagde 1] , gepubliceerd in de periode oktober- december 2016.
  • Bijlage 7: brief van klager aan het college van Burgemeester en Wethouders van 22 september 2016 met het verzoek om de geheimhouding inzake het gronddossier van klager op te heffen en het volledige dossier voor iedereen ter inzage te leggen.
  • Bijlage 8: ontvangstbevestiging van de rechtbank Limburg, afdeling bestuursrecht, van 30 maart 2017 ter zake van het door klager ingediende verzoek om voorlopige voorziening.
  • Bijlage 9: diverse stukken, waaronder het advies van [bedrijfsnaam 1] van 7 juli 2016 aan de gemeente [plaatsnaam] (luidende: [titel advies] ); de akte van levering d.d. 15 maart 2006 tussen gemeente [plaatsnaam] en klager, ter uitvoering van een koopovereenkomst ter zake van een gedeeltelijk perceel onbebouwd terrein gelegen aan de [straatnaam] te [plaatsnaam] , d.d. 28 juli 1976; de brief van de gemeente [plaatsnaam] aan klager d.d. 10 februari 2012 waarin wordt medegedeeld dat uitvoering zal worden gegeven aan de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 mei 2008; de brief van de gemeente [plaatsnaam] van 13 augustus 2007 aan een advocatenkantoor inzake procesbesluit instellen rechtsmiddelen jegens klager om de nietigheid van de grondtransactie met klager in te roepen.
III Het onderzoek in raadkamer
In raadkamer is door de advocaat van klager overeenkomstig het klaagschrift en aan de hand van een pleitnota, met bijlagen, het woord gevoerd. Daarbij heeft de advocaat de klacht beperkt tot de volgende strafbare feiten:
i Schending van geheimhouding en ambtseed.
De advocaat heeft benadrukt dat het niet anders kan zijn dan dat de journalist die in de periode na 20 oktober 2016 veelvuldig heeft gepubliceerd over stukken uit het gronddossier waarop geheimhouding rustte, deze informatie gekregen heeft van een bron die kennis had van de inhoud van geheime stukken. Gelet op de details uit de geheime stukken die in de publicaties naar buiten zijn gebracht lijdt het geen twijfel dat er sprake is van schending van geheimhouding. Ook in november 2017 is gelekt uit het geheime rapport van [bedrijfsnaam 2] inzake de integriteitsrisico-analyse van klager. Geen serieus onderzoek doen naar deze strafbare feiten, wekt de indruk alsof dit handelen toelaatbaar is en geeft derhalve een verkeerd signaal af.
Ten aanzien van [beklaagde 2] is volgens de advocaat nader onderzoek niet eens nodig; door zich in een radio-interview uit te laten over geheime stukken en de in zijn ogen door klager ingediende schadeclaim heeft [beklaagde 2] zich schuldig gemaakt aan schending van zijn ambtsgeheim, aldus de advocaat van klager.
Deze strafbare feiten hebben verstrekkende gevolgen voor klager gehad; hij is tegen wil en dank landelijk in het nieuws geweest.
ii Smaad en laster.
Volgens de advocaat van klager is er sprake van een onophoudelijke stroom van onjuiste berichten, met name gepubliceerd door [beklaagde 1] , die op de hoogte is van de feiten, maar onwaarheden blijft verkondigen, enkel met het oogmerk om klagers eer en goede naam en faam te beschadigen.
Ook de beklaagde leden van het college van burgemeester en wethouders en [beklaagde 2] hebben zich aan deze strafbare feiten schuldig gemaakt. [beklaagde 2] heeft in strijd met de feiten een beeld van klager in de media en bij politieke ambtsdragers doen ontstaan, daaraan actief bijgedragen en laten voorbestaan, wetende dat dit beeld onjuist en onvolledig was, met het enkele doel om klager te beschadigen.
iii Valsheid in geschrift.
Het advies van [bedrijfsnaam 1] , waarover de gemeenteraad is geïnformeerd, is gebaseerd op valse en onjuiste informatie over een claim die door klager zou zijn ingediend, aldus de advocaat van klager. Daarnaast zijn er aan de gemeenteraad vals opgemaakte c.q. onjuiste stukken overgelegd, waarover klager, gelet op de opgelegde geheimhouding, echter geen mededelingen kon doen. De geheimhouding dient niet de bescherming van de persoon van klager, maar ter afdekking van strafbare feiten en fout bestuurlijk handelen, terwijl daarmee het uitoefenen van controle onmogelijk wordt gemaakt.
Het openbaar ministerie geeft een verkeerd signaal af, als het in deze zaken geen onderzoek doet c.q. niet tot vervolging overgaat.
iv Ambtelijke corruptie.
Met betrekking tot de onroerend goed transactie inzake het schooltje (het hof begrijpt: het pand aan de [adres] te [plaatsnaam] ), zo stelt de advocaat van klager, bieden het rapport van de raadscommissie van februari 2010 en het daaraan ten grondslag liggende onderzoek aanknopingspunten voor onderzoek door het openbaar ministerie. Weliswaar betreft het hier een oud feit, maar de verantwoordelijk wethouder destijds, [naam wethouder] , is thans nog steeds actief als bestuurder (gedeputeerde). Gelet op het maatschappelijk belang en het maatschappelijke debat over integriteit van bestuurders, lijkt nader onderzoek geïndiceerd.
IV Het oordeel van het hof
Om te kunnen komen tot gegrondverklaring van een klacht moet het hof van oordeel zijn dat er op grond van de beschikbare stukken voldoende bewijs voorhanden is of dat door middel van nader onderzoek voldoende bewijs kan worden vergaard op basis waarvan het aannemelijk kan worden geacht dat de strafrechter tot een veroordeling van beklaagde zal kunnen komen. Zo daar al sprake van is, dient de vervolging voorts opportuun (zinvol) te worden geacht. Bij de beoordeling van die vraag moeten, behalve de belangen van klager, ook andere belangen, waaronder het algemeen belang en het belang van beklaagden, worden meegewogen. Dat betekent dat niet in alle gevallen waarin voldoende bewijs voorhanden lijkt te zijn, de zaak aan de strafrechter wordt voorgelegd.
Voor zover het beklag betrekking heeft op schending van geheimhouding en ambtseed, in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht:
Artikel 272, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht stelt onder meer strafbaar de opzettelijke schending van ambtsgeheimen. In de jurisprudentie is uitgemaakt dat onder “geheim” in dit verband gegevens kunnen vallen die zijn ontleend aan stukken die door de daartoe bevoegde autoriteiten zijn aangemerkt als ‘vertrouwelijk’. Wanneer het misdrijf is gepleegd tegen een bepaalde persoon, dient voldaan te zijn aan het klachtvereiste, zoals neergelegd in het tweede lid van dit artikel.
Ten aanzien van [beklaagde 2] overweegt het hof als volgt:
Naar oordeel van het hof bevat het dossier thans onvoldoende bewijs om te kunnen komen tot een succesvolle strafvervolging van deze beklaagde wegens schending van ambtsgeheimen.
Weliswaar zijn aan de door klager aangedragen stukken aanknopingspunten te ontlenen voor nader onderzoek die mogelijk tot nader bewijs zouden kunnen leiden, maar het hof acht, gelet op de op de achtergrond spelende langdurige verstoorde politiek-bestuurlijke verhoudingen binnen de gemeente [plaatsnaam] en de verstoorde verhoudingen tussen klager en beklaagde in het bijzonder, geen rol voor het strafrecht weggelegd, temeer daar [beklaagde 2] inmiddels uit de plaatselijke politiek is gestapt.
Gelet op het vorenstaande dient het beklag in zoverre te worden afgewezen.
Ten aanzien van andere c.q. onbekende personen overweegt het hof als volgt:
Uit het onderzoek in raadkamer en uit de stukken in het dossier zijn naar oordeel van het hof geen concrete aanwijzingen naar voren gekomen die duiden in de richting van een of meer bepaalde personen die zich schuldig zouden hebben gemaakt aan schending van (een) ambtsgeheim(en). Voorts mag naar het oordeel van het hof niet worden verwacht dat verder onderzoek dienaangaande nader strafrechtelijk relevant bewijs zal opleveren.
Gelet op het vorenstaande dient het beklag in zoverre te worden afgewezen.
Voor zover het beklag betrekking heeft op smaad, laster en/of smaadschrift, gepleegd door [beklaagde 1] :
Wil er sprake zijn van smaad dan wel smaadschrift in de zin van artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht, dan is opzet op krenking van iemands eer of goede naam, door het benoemen van een kwalijke gedraging van degene tot wie de krenking zich richt, met het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven aan die gedraging, vereist.
Er is sprake van laster als bedoeld in artikel 262 van het Wetboek van Strafrecht, wanneer degene die het misdrijf van smaad(schrift) pleegt weet dat datgene waarvan hij de beledigde beschuldigt in strijd met de waarheid is en de opzet is gericht op krenking van eer of goede naam van de beledigde.
Voorop staat dat een journalist op grond van het recht van vrije meningsuiting en vrije pers een grote vrijheid toekomt om onderzoek te doen en daarover te publiceren; dit onderzoek moet wel zorgvuldig gebeuren. De journalist vervult hiermee een maatschappelijk belangrijke rol; de vrije pers heeft immers een belangrijke controlefunctie in een democratische samenleving. Klager, in zijn functie van gemeenteraadslid c.q. wethouder, maakt deel uit van die democratische samenleving. Daarnaast komt uit het dossier naar voren dat de wijze van optreden van klager binnen [plaatsnaam] heeft bijgedragen aan de publieke belangstelling voor zijn persoon.
Rekening houdende met het hierboven overwogene en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek in raadkamer naar voren is gekomen en de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, is een succesvolle strafvervolging naar oordeel van het hof ter zake van smaad c.q. smaadschrift in redelijkheid niet te verwachten. Met name ontbreekt naar oordeel van het hof het bewijs dat beklaagde het opzet had op krenking van de eer of goede naam van klager. Naar het oordeel van het hof is er, gelet op het vorenstaande, evenmin sprake van laster in de zin van artikel 262 van het Wetboek van Strafrecht
Voorts mag naar het oordeel van het hof niet verwacht worden dat verder onderzoek nader strafrechtelijk relevant bewijs zal opleveren.
Gelet op het vorenstaande dient het beklag in zoverre te worden afgewezen.
Overigens leent de beklagprocedure zich niet voor het uitbreiden van een aangifte met een of meer feiten en/of jegens een of meer bepaalde personen, zoals door de advocaat van klager in raadkamer bepleit. Daartoe dient klager zich tot de politie te wenden.
Voor zover het beklag betrekking heeft op valsheid in geschrift:
Artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht stelt strafbaar het valselijk opmaken en vervalsen van een geschrift met bewijsbestemming. Daarbij dient sprake te zijn van ‘oogmerk’ op misleiding. Waar valselijk opmaken ‘opzet’ impliceert en ook ‘voorwaardelijk opzet’ omvat, ziet ‘oogmerk’ op een specifiek gebruik, hetgeen meer is dan ‘opzet’; ‘opzet’ is hier niet toereikend. Het opzettelijk gebruik maken, afleveren en voorhanden hebben van een dergelijk geschrift is in het tweede lid van dat artikel strafbaar gesteld. Hiervoor is tenminste vereist dat er sprake is van voorwaardelijk opzet.
Uit het onderzoek in raadkamer en uit de stukken in het dossier zijn geen andere aanwijzingen naar voren gekomen dan dat het in dit geval zou gaan om stukken waarop, ook thans nog, geheimhouding rust, opgelegd door de gemeenteraad van de gemeente [plaatsnaam] , en waarvan de inhoud slechts in een beperkte kring van personen bekend mag worden verondersteld. Noch omtrent de inhoud van de gestelde valselijk opgemaakte/valse stukken, noch omtrent de identiteit van de personen die daarvan mogelijk kennis hebben genomen, noch omtrent hun intentie (oogmerk dan wel opzet) bevat het dossier concrete informatie of aanwijzingen.
Naar oordeel van het hof bevat het dossier derhalve onvoldoende bewijs om te kunnen komen tot een succesvolle strafvervolging ter zake van valsheid in geschrift. Voorts mag naar het oordeel van het hof, gelet op de uit de opgelegde geheimhouding voortvloeiende beperkte onderzoeksmogelijkheden, niet verwacht worden dat verder onderzoek nader bewijs zal opleveren.
Voor zover het beklag betrekking heeft op ambtelijke corruptie:
Het hof acht ambtelijke corruptie, zoals bedoeld in artikel 177 e.v. van het Wetboek van Strafrecht, een ernstig strafbaar feit. Weliswaar bevat het dossier aanwijzingen dat in het kader van de onderhavige onroerendgoedtransactie het bestuurlijk proces niet goed is verlopen en dat er gehandeld is in strijd met geldende regelgeving c.q. afspraken, maar het voorhanden strafrechtelijk bewijs schiet tekort om in deze zaak tot een succesvolle stafrechtelijke vervolging te kunnen komen.
In ogenschouw nemend de bestuursrechtelijke aspecten van deze zaak en rekening houdende met de ouderdom van het feit acht het hof nader strafrechtelijk onderzoek echter niet aangewezen.
Gelet op het vorenstaande dient het beklag in zoverre te worden afgewezen.

De beslissing.

Het hof wijst het beklag in al zijn onderdelen af.

Aldus gegeven door:
mr. P. Th. Gründemann, voorzitter,
mr. P.M. Frielink en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.H. Tappenbeck en M.H. van Hooft, griffiers,
op 10 april 2018.
Mr. G.P.M.F. Mols is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open.