ECLI:NL:GHSHE:2018:1483

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
200.224.570_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op basis van niet-nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant, die kampt met psychosociale problematiek, heeft zijn behandeling bij een psycholoog uit eigen beweging afgebroken en heeft geen adequate opvolging van deze behandeling aangetoond. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet naar behoren heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling, waaronder de sollicitatieverplichting. Ondanks dat de appellant heeft aangegeven dat hij zou solliciteren en een arbeidsbetrekking zou hebben verworven, heeft hij geen schriftelijke bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van deze claims. Het hof heeft geconcludeerd dat de appellant toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen en dat er geen termen zijn om de schuldsaneringsregeling te verlengen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds dient te worden beëindigd. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 5 april 2018
Zaaknummer : 200.224.570/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/16/414 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. E.W. Kempe te Middelburg.
Als vervolg op het door dit hof op 9 november 2017 gewezen tussenarrest.

5.Het tussenarrest van 9 november 2017

Bij dit arrest heeft het hof [appellant] in de gelegenheid gesteld om, uiterlijk op de in het dictum van dit arrest vermelde pro-forma datum aan het hof te overleggen: een actuele rapportage van een psychische hulpverlener waaruit ten minste blijkt wat de aard van zijn psychische klachten is, welke behandeling(en) hij hiervoor (zou dienen te) ontvang(t/en), wanneer de behandeling(en) is/zijn dan wel word(t/en) aangevangen en wanneer de behandeling(en) (naar verwachting) zal/zullen kunnen worden beëindigd, een rapportage waaruit blijkt dat destijds, naar zeggen van [appellant] in 2007, ten aanzien van hem door een deskundige behandelaar de diagnose ADHD is gesteld, een verklaring van een maatschappelijk werker waaruit blijkt welke vorm van begeleiding [appellant] met welke frequentie voor de duur van welke periode zal gaan ontvangen, een, onder meer middels schriftelijke bewijzen van daartoe overeengekomen betalingsregelingen onderbouwd, realistisch plan van aanpak met betrekking tot het inlopen van de nieuwe schulden alsmede betalingsbewijzen ten aanzien van de schulden waarvan [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft gesteld dat deze schulden inmiddels (geheel) zouden zijn voldaan .
Het hof heeft [appellant] er daarbij nadrukkelijk op gewezen dat voorts alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name doch niet uitsluitend ook de sollicitatieverplichting, onverkort voor hem van kracht blijven totdat definitief in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is beslist.

6.De verdere loop van de procedure

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de brieven van de advocaat van [appellant] d.d. 8 januari 2018, 15 januari 2018 en 17 januari 2018 alsmede van het vierde verslag, inclusief begeleidend schrijven aan de rechtbank, van de bewindvoerder d.d. 5 maart 2018.
6.2.
De voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2018. Bij die gelegenheid zijn de advocaat van [appellant] , mr. Kempe, en [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder, gehoord. [appellant] is niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
6.3.
De advocaat van [appellant] heeft ter zitting in hoger beroep namens zijn cliënt - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] is vier- of vijfmaal ter behandeling van zijn psychosociale problemen bij een psycholoog geweest, maar deze behandeling heeft hij zelf uit eigen beweging afgebroken. [appellant] zou zijn overgestapt naar een andere psycholoog (Indigo) en daar nu op een wachtlijst staan. [appellant] heeft daarbij aan zijn advocaat te kennen gegeven de aan deze handelwijze voor de voortzetting van zijn schuldsaneringsregeling verbonden risico’s te onderkennen. Voorts zou [appellant] aan zijn advocaat te kennen hebben gegeven dat hij met ingang van 1 april 2018 weer 24 uur zou kunnen gaan werken, maar enig schriftelijk bewijs hiervoor is niet voorhanden. Met betrekking tot zijn nieuwe schulden blijft [appellant] ook in de richting van zijn advocaat erg vaag. Er zou een op 5 maart 2018 gedateerde schriftelijke ingebrekestelling zijn, maar deze heeft de advocaat van [appellant] nooit gezien. [appellant] heeft zijn advocaat tevens gezegd dat hij na het tussenarrest van 9 november 2017 wel heeft gesolliciteerd, althans hiertoe een aantal mensen in persoon zou hebben benaderd. Bewijzen voor deze stelling, bijvoorbeeld in de vorm van verklaringen van door [appellant] naar eigen zeggen benaderde mensen, zijn er niet, althans deze zijn door [appellant] niet aan zijn advocaat ter hand gesteld. Volgens zijn advocaat is [appellant] op zich wel van goede wil, maar het lukt hem steeds niet om zijn voornemens in concrete acties om te zetten, het lijkt wel of hij dan “bevriest”. Een en ander kan ook al worden afgeleid uit het feit dat hij nu ook niet ter zitting in hoger beroep is verschenen. Het werd hem te veel. De druk werd te groot.
6.4.
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder heeft [appellant] een dag voor deze mondelinge behandeling nog gesproken. [appellant] heeft daarbij aangegeven dat hij zou gaan werken bij [kozijnen] Kozijnen in [vestigingsplaats] . Een arbeidscontract had hij echter niet en ook wist hij desgevraagd niet wie de directeur aldaar is. [appellant] heeft tevens aangegeven dat hij zijn schuldeisers een aanbod tegen finale kwijting wil doen. Zijn werkgever zou bereid zijn hem hiertoe een bedrag van € 5.000,00 ter hand te stellen. Voorts geeft de bewindvoerder aan dat [appellant] ook tegen haar heeft verteld dat hij zijn behandeling bij de psycholoog heeft afgebroken, naar zeggen van [appellant] omdat de psycholoog zelf met problemen zou kampen. De bewindvoerder benadrukt dat [appellant] gedurende het huisbezoek niet over zijn psychosociale problematiek heeft gesproken, was dat wel het geval geweest zou er wellicht eerder actie ondernomen kunnen zijn. De bewindvoerder heeft daarnaast ook contact gehad met een medewerker van Orionis die met [appellant] over het zoeken naar een (vaste) baan had gesproken. [appellant] vroeg bij Orionis om een participatie-uitkering, maar dan moet je wel eerst gewerkt hebben. Bij het eerste gesprek had [appellant] echter geen stukken bij zich en bij het tweede gesprek stelde [appellant] dat hij inmiddels een baan van 26 tot 32 uur per week zou hebben. De aanvraag voor een participatie-uitkering heeft hij daarna nimmer meer gedaan. Zodra er een concrete actie van [appellant] verlangd wordt, laat hij het steevast afweten. Tot slot geeft de bewindvoerder aan dat er met Zekur inmiddels een betalingsregeling getroffen is en dat de overige drie nieuwe schulden geheel zijn voldaan.

7.De beoordeling

7.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
7.2.
Vast staat dat [appellant] in het verleden met een aanzienlijke psychosociale problematiek heeft gekampt en er zijn voldoende aanwijzingen dat daarvan ook thans sprake is. Daargelaten de vraag of deze huidige psychosociale problematiek, welke blijkens een aantal door [appellant] overgelegde medische verklaringen immers in elk geval voor wat betreft o.m. de ADHD reeds ten tijde van zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling bestond, niet aan een toelating tot voornoemde regeling in de weg had dienen te staan, rust op [appellant] in het kader van deze schuldsaneringsregeling thans de verplichting om deze problematiek, bijvoorbeeld middels het volgen van een therapie, voortvarend en adequaat aan te pakken om aldus de nadelige gevolgen voor zijn schuldsaneringsregeling tot een minimum te beperken. [appellant] heeft zijn behandeling echter uit eigen beweging en zonder enig overleg vooraf met zijn bewindvoerder afgebroken en daarmee, temeer nu gebleken is dat hij de behandeling voor zijn psychosociale problematiek niet terstond elders heeft voort weten te zetten, de belangen van zijn schuldeisers ernstig veronachtzaamd.
Bij gebrek aan stukken waaruit het tegendeel zou kunnen worden afgeleid, is het aan [appellant] toe te rekenen dat hij aan deze verplichting niet heeft voldaan.
7.3.
Daarbij komt dat [appellant] geen enkele schriftelijk bewijs heeft overgelegd ter ondersteuning van zijn stelling dat hij gedurende de periode na het tussenarrest van 9 november 2017 en de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep op 28 maart 2018 (mondeling) zou hebben gesolliciteerd. Niet alleen heeft [appellant] hiervan geen schriftelijke bewijzen, bijvoorbeeld in de vorm van verklaringen van de door hem benaderde personen of organisaties, overgelegd, ongewis blijft zelfs welke personen of organisaties dit dan, naar zeggen van [appellant] , zou betreffen. Het hof is dan ook van oordeel dat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft weten te maken dat hij gedurende voornoemde periode daadwerkelijk voldoende (aantoonbaar) zou hebben gesolliciteerd, temeer nu hij zijn advocaat te kennen heeft gegeven dat hij gedurende voornoemde periode naast de gestelde mondelinge sollicitaties in het geheel niet schriftelijk heeft gesolliciteerd.
Het hof herhaalt bij een en ander dat in het tussenarrest van 9 november 2017 uitdrukkelijk is gewezen op de doorlopende verplichting om te solliciteren. Ook hier geldt dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat een en ander [appellant] niet zou zijn toe te rekenen.
7.4.
Voorts stelt [appellant] tegenover zowel zijn advocaat, zijn bewindvoerder als een medewerker van Orionis dat hij inmiddels een arbeidsbetrekking zou hebben weten te verwerven. Schriftelijke bewijzen, bijvoorbeeld in de vorm van een arbeidscontract, zijn ook ten aanzien van deze stelling van [appellant] echter niet door hem overgelegd. Het hof is op grond hiervan dan ook van oordeel dat [appellant] eveneens niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij thans daadwerkelijk een betaalde arbeidsbetrekking heeft.
7.5.
Nu, tevens doordat hij bekend is, althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn, met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering, mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten, [appellant] ook gedurende de periode na het tussenarrest van 9 november 2017 geen enkele blijk van enige gedragsverbetering heeft laten zien en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] , zoals door hem subsidiair is verzocht, te verlengen. Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd omdat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Daar komt nog bij dat [appellant] ter zitting in hoger beroep niet is verschenen en derhalve geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid een (persoonlijke) toelichting te geven op het door hem in hoger beroep gedane verzoek tot een, al dan niet verlengde, voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Naar het oordeel van het hof dient dit voor rekening en risico van [appellant] te komen.
7.6.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

8.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, S.M.A.M. Venhuizen en M. Pannevis en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2018.