Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4567184 CV EXPL 15-10654)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven, met de producties 1 t/m 12;
- de memorie van antwoord met de producties 1 en 2;
- de bij brief van 22 augustus 2017 door de advocaat van de vrouw toegezonden producties 13 en 14;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
3.De beoordeling
vrouwheeft in hoger beroep elf grieven aangevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot:
manheeft de grieven weersproken. Zijn conclusie luidt dat:
manheeft in zijn memorie van antwoord, zoals nader toegelicht bij gelegenheid van het pleidooi, het volgende aangevoerd. Uitsluitend de man heeft de opdracht aan [accountant] gegeven, niet partijen samen (mva, p. 3). Dit is ook steeds het standpunt van de vrouw geweest in haar contacten met [accountant] . Bijvoorbeeld in de e-mail van 1 april 2015 van de advocaat van de vrouw aan [accountant] (mvg, prod. 10):
hofoordeelt als volgt. Vast staat dat de man een overeenkomst van opdracht heeft gesloten met [accountant] . Tegen dat oordeel van de kantonrechter zijn geen grieven gericht en ook overigens gaan partijen in hoger beroep uit van het bestaan van een overeenkomst van opdracht.
hoofdelijk(onderstreping hof) tegenover de opdrachtnemer verbonden [zijn]”, van de door de vrouw gestelde verbondenheid voor gelijke delen is reeds daarom geen sprake). Hoe anders van pluraliteit van schuldenaren sprake zou kunnen zijn, heeft de vrouw niet duidelijk gemaakt. Het standpunt van de vrouw dat niet alleen de man, maar dat zij samen met de man partij was bij de overeenkomst van opdracht kan echter niet worden aanvaard. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat:
man] [accountant]
opdracht(onderstreping hof) zal geven” (pleitnotitie, p. 5);
manheeft verweer gevoerd.
hofoordeelt als volgt. [accountant] hoeft niets te stellen. Hij is geen procespartij. Juist is wel dat de man dient te stellen en zo nodig te bewijzen dat de vrouw de helft van de factuur aan hem verschuldigd is. Daarvan is, anders dan de vrouw meent, de kantonrechter ook uitgegaan. De kantonrechter heeft terecht de hoofdregel van art. 150 Rv gehanteerd, dat de man stelt (zie rov. 3.1 en 3.2) en de vrouw verweer voert (o.m. rov. 3.3; rov. 4.1 : “[de vrouw] heeft niet weersproken”; “zij heeft ook niet betwist”; rov. 4.2: “[De vrouw] onderbouwt dit verweer echter in het geheel niet”; rov. 4.5: “Gelet op het vorenstaande zal de kantonrechter [de vrouw] niet volgen in haar verweer”). De grief faalt dus.
manheeft verweer gevoerd. Volgens hem zijn de gemaakte kosten ook redelijk. [accountant] heeft zijn factuur onderbouwd met een urenstaat.
steltvoorop dat het proces-verbaal vermeldt dat “de” kosten door partijen worden gedeeld. Dat het niet zou gaan om de daadwerkelijke kosten, maar alleen om “redelijke” kosten, wat daaronder ook zou moeten worden begrepen, blijkt daaruit niet. Aanknopingspunten die steun bieden voor het verweer van de vrouw dat zij niet hoeft mee te betalen aan de daadwerkelijke, maar alleen aan de “redelijke” kosten, geeft zij ook niet. Productie 12 betreft een ING-jaaroverzicht over 2014 en een (kennelijk) door de vrouw zelf ingevulde print van de website van het Nibud. Hieruit valt niet af te leiden dat zij over beperkte financiële middelen beschikt (en dat dit een rol heeft gespeeld bij de afspraken die zijn gemaakt ter comparitie). Van het standpunt van de vrouw dat zij alleen hoefde mee te betalen aan redelijke kosten, kan het hof dan ook niet uitgaan. Maar zelfs als het standpunt van de vrouw zou worden gevolgd, had het op haar weg gelegen duidelijk te maken waarom of in hoeverre de kosten van [accountant] niet redelijk zouden zijn en welk bedrag zij wel zou willen betalen. Dat heeft zij nagelaten. De slotsom is dat de grief faalt.
vrouwvoert het volgende aan.
manheeft verweer gevoerd. Hij merkt in het bijzonder het volgende op.
hofoordeelt als volgt.
waar mogelijk met bewijsstukken, op te stellen” (pv, p. 2; cursivering hof). Ten slotte heeft [accountant] met zijn overzichten van het verloop van het vermogen inzicht gegeven in kwesties waaromtrent de vrouw zelf opheldering van hem wenste (hb, prod. 13,
e-mail adv. vrouw aan adv. man (aanvullende vragen) en rapport [accountant] p. 5 (beantwoording van de aanvullende vragen 4, 6, 7, 8 en 11, waarbij [accountant] verwijst naar Bijlage 1 (“verloop van het vermogen”)). Ook op dit onderdeel gaan de grieven dus niet op.
vrouwdat de kantonrechter ten onrechte is voorbijgegaan aan het feit dat de uren en kosten die [accountant] in rekening heeft gebracht in geen verhouding staan tot de werkzaamheden die zijn verricht. Zelfs als ervan wordt uitgegaan dat [accountant] conform opdracht zou hebben gerapporteerd. De
manheeft dit betwist. Het
hofverwerpt deze grief onder verwijzing naar hetgeen het zojuist sub (v) heeft overwogen.
vrouw. De
manheeft dit betwist. Het
hofziet deze grief als een zogenoemde veeggrief. De vrouw voert ter toelichting niets anders aan dan wat zij al bij haar eerdere grieven heeft aangevoerd. De grief faalt daardoor evenzeer.