ECLI:NL:GHSHE:2018:1582

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
200.233.293_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van onvoldoende aannemelijkheid van nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de aanvraag van [appellant] voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank Limburg had eerder, op 30 januari 2018, het verzoek van [appellant] afgewezen. Het hof verwijst naar dit vonnis en constateert dat [appellant] een aanzienlijke schuldenlast heeft van € 74.743,21, met onder andere schulden aan Santander Consumer, [schuldeiser] en SNS Bank. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat [appellant] de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou kunnen nakomen, mede gezien zijn psychische problemen en het risico dat de regeling tussentijds beëindigd zou worden.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 28 maart 2018 heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat zijn psychische problemen beheersbaar zijn en dat hij inmiddels onder bewind staat. Het hof heeft echter vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is overgelegd om aan te tonen dat de psychische problematiek van [appellant] voldoende onder controle is. De door hem overgelegde verklaring van zijn huisarts werd niet als voldoende deskundig beschouwd. Het hof concludeert dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in staat is om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen en dat hij zich zal inspannen om baten voor de boedel te verwerven.

Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en wijst het verzoek van [appellant] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling af. Deze uitspraak benadrukt het belang van een stabiele situatie voor schuldenaren voordat zij tot een schuldsaneringsregeling kunnen worden toegelaten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 12 april 2018
Zaaknummer : 200.233.293/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/242803 / FT RK 17/1247
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. R.W.J.L. Loonen te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 30 januari 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 februari 2018, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2018. Bij die gelegenheid is gehoord:
  • [appellant] , bijgestaan door mr. Loonen,
  • de heer [beschermingsbewindvoerder] in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 12 januari 2018;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 27 februari 2018, 19 maart 2018 en 26 maart 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit zijn mededelingen zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid hij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellant] blijkt een totale schuldenlast van € 74.743,21. Daaronder bevinden zich een schuld aan Santander Consumer van € 26.782,45, een schuld aan [schuldeiser] van € 15.070,88 alsmede een schuld aan SNS Bank van € 11.747,66. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.4. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat de schulden tijdens een periode van samenwoning zijn ontstaan; Verzoeker was in de veronderstelling dat zijn toenmalige vriendin de rekeningen betaalde. Omdat verzoeker psychische problemen had werd dat niet door hem gecontroleerd. Uit het dossier, ingediend door de Kredietbank Limburg, blijkt dat
verzoeker is afgekeurd, maar dat op termijn verbetering in zijn psychische gesteldheid wordt verwacht mits verzoeker therapie volgt. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat hij de afgelopen jaren weliswaar therapie heeft gevolgd, maar dat de behandeling werd stopgezet omdat hij een aantal malen niet op een afspraak was verschenen. Recentelijk heeft hij zich bij de huisarts gemeld en is hij aangemeld voor een therapie bij Mondriaan. Omdat daaruit niet geconcludeerd kan worden dat verzoeker stabiel is dan wel voldoende stappen heeft ondernomen om stabiel te worden, is hij in de gelegenheid gesteld om na de mondelinge behandeling een rapportage van een hulpverlener dan wel een hulpverlenende instantie te overleggen waaruit dat alsnog blijkt. Op 25 januari 2018 werden door de griffier stukken van verzoeker ontvangen. Deze stukken zijn behoorlijk gedateerd. Zo is de brief van de huisarts van 16 april 2013 en zijn de overige stukken uit 2004 en 2001. Er blijkt geenszins uit dat er sprake is van een stabiele situatie en voorts wordt er ook nog melding gemaakt van een alcoholproblematiek. Deze problematiek is niet ter zitting besproken. Het is derhalve niet bekend of deze al dan niet nog actueel is.
2.5.
De rechtbank acht momenteel het risico te groot dat de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd wordt, omdat het traject, gezien de psychische problematiek, te zwaar wordt geacht. Dat verzoeker eerst (voldoende) saneringsrijp moet zijn is niet alleen in het belang van zijn schuldeisers, maar ook in het belang van verzoeker zelf. Immers, een premature toelating van verzoeker tot de wettelijke schuldsanering kan het voor hem ingrijpende gevolg hebben dat, indien hij niet aan alle in dat kader geldende verplichtingen, met name de arbeidsplicht, kan voldoen, de schuldsaneringsregeling voortijdig wordt beëindigd met het voor hem nog ingrijpender gevolg dat hij in beginsel de komende tien jaar geen nieuw verzoek kan doen. Aan toepassing van de hardheidsclausule komt de rechtbank gelet op het vorenstaande niet toe.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Ten onrechte oordeelt de rechtbank dat het risico te groot is dat de schuldsaneringsregeling tussentijds wordt beëindigd omdat het traject, gezien de psychische problematiek, te zwaar wordt geacht. [appellant] verwijst in dit kader naar een brief van zijn huisarts van 16 februari 2018 waaruit volgt dat er al ruim een jaar, sinds november 2016, een stabiel beeld is ten aanzien van stemming en depressie. De behandeling is beperkt tot medicatie. Er is extra ondersteuning via externe hulpverleners. De alcoholproblematiek is al sinds 2008 niet meer actueel, [appellant] kent geen actuele verslavingsproblematiek.
Uit deze brief blijkt derhalve dat het aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de appellant zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden. Bovendien staat [appellant] reeds geruime tijd onder bewind van [bewindvoerder] bewindvoering, zodat ook voldoende hulp aanwezig is. De beschermingsbewindvoerder staat dan ook volledig achter zijn aanvraag tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] stelt dat in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg ten onrechte is opgenomen dat hij bij gelegenheid van die zitting zou hebben verklaard dat de behandeling voor zijn psychosociale problematiek in 2011 zou zijn gestopt omdat hij een aantal keer te laat op een afspraak was verschenen. [appellant] geeft daarbij aan dat een dergelijk traject ook nooit is opgestart, zijn huisarts achtte een dergelijke behandeling wenselijk, hijzelf echter niet. Daarnaast stelt [appellant] dat hij zijn alcoholgebruik inmiddels aan banden heeft weten te leggen. [appellant] herkent zich ook niet in de psychosociale problematiek zoals die in de door hemzelf overgelegde verzekeringsgeneeskundige rapportage van het UWV d.d. 22 februari 2016 staat vermeld en stelt dat er gedurende het aan deze rapportage ten grondslag liggende gesprek ook uitsluitend over zijn fysieke klachten is gesproken, althans dat hij zich niet kan herinneren dat er over zijn psychische problematiek gesproken is. [appellant] geeft voorts aan dat hij op dit moment nog revalideert en dat hij om die reden ook nog geen enkele sollicitatie heeft verricht. Tot slot licht [appellant] desgevraagd nog de aard en ontstaansgeschiedenis van een aantal op zijn verklaring ex artikel 285 Fw vermelde schulden toe, met name die schulden die evident een fictieve ontstaansdatum vermelden.
3.7.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – desgevraagd nog het volgende aangevoerd. [appellant] maakt op hem een nette en evenwichtige indruk en komt zijn afspraken doorgaans ook goed na.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.8.2.
Uit zowel de verzekeringsgeneeskundige rapportage van het UWV, de vervolgrapportage integrale schuldhulpverlening als het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg blijkt dat [appellant] , in ieder geval recent nog, maar mogelijk tot op de dag van vandaag, kampt(e) met een aanzienlijke psychosociale problematiek. Ingevolge punt 5.4.3. van de “Bijlage IV landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling” behorend bij het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken en welke bepaling uiting geeft aan de jurisprudentie op dit punt, wordt een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie. Een dergelijke verklaring is door [appellant] niet overgelegd. De hiertoe door [appellant] overgelegde verklaring is immers opgesteld door zijn huisarts, welke naar het oordeel van het hof niet kan worden geduid als een deskundige hulpverlener zoals bedoeld in punt 5.4.3. van voornoemde bijlage, en is derhalve ontoereikend. Bovendien vermeldt de verzekeringsgeneeskundige rapportage van het UWV tot tweemaal toe dat een adequate behandeling van de psychosociale problematiek van [appellant] zelfs noodzakelijk is voor een verbetering is diens medische situatie en functionele mogelijkheden. Een dergelijke behandeling is door [appellant] , zoals door hem bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk is erkend, evenwel nimmer opgestart.
3.8.3.
Daarbij komt dat [appellant] , zoals hij bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk heeft erkend, tot op heden nog geen enkele sollicitatie te hebben verricht omdat hij zichzelf vooralsnog niet tot het verrichten van arbeid in staat acht. [appellant] stelt hierbij dat hij vanwege een puur fysieke problematiek (whiplash) nog aan het revalideren is, maar hij verzuimt daarbij de aard van deze revalidatie, de geboekte vooruitgang of de actuele prognose op enige wijze voldoende nader inzichtelijk en verifieerbaar te maken. Naar het oordeel van het hof valt evenwel niet geheel uit te sluiten dat ook hier de psychosociale problematiek van [appellant] een rol speelt, nu, zoals in r.o. 3.8.2. van dit arrest reeds is overwogen, de voor de verbetering van zijn medische situatie en functionele mogelijkheden noodzakelijk geachte therapie door [appellant] , zich daarbij uitsluitend op zijn eigen inschatting baserend, nimmer is opgestart. Het hof is op grond hiervan van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal (kunnen) nakomen en zich zal (kunnen) inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.8.4.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling moet worden afgewezen.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, S.M.A.M. Venhuizen en M. Pannevis en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2018.