In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in een consumentenkoop. De appellant, wonende in België, heeft postzegels gekocht van de geïntimeerde, een vennootschap. De appellant heeft de factuur van € 2.418,- niet betaald en de geïntimeerde heeft de vordering ingesteld. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, maar de appellant heeft hoger beroep ingesteld en betwist dat de vordering niet is verjaard. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering is gebaseerd op een consumentenkoop, wat betekent dat de verjaringstermijn twee jaar bedraagt. De appellant stelt dat de vordering is verjaard omdat de geïntimeerde pas in 2015 aanspraak heeft gemaakt op de vordering, terwijl de factuur dateert van 9 november 2011. De geïntimeerde betwist dit en stelt dat de verjaringstermijn is gestuit door herinneringen en aanmaningen. Het hof oordeelt dat de geïntimeerde niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de verjaring tijdig is gestuit. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van de geïntimeerde af, waarbij de geïntimeerde wordt veroordeeld in de proceskosten.