ECLI:NL:GHSHE:2018:162
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bekrachtiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van niet te goeder trouw zijn van de schuldenaar
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de weigering van de toelating tot de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had verzocht om toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar het hof oordeelde dat hij niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek. Het hof baseerde deze beslissing op de Faillissementswet, specifiek artikel 288 lid 1 sub b, dat vereist dat de schuldenaar te goeder trouw moet zijn om in aanmerking te komen voor de schuldsaneringsregeling.
De appellant had een aanzienlijke schuld aan het CJIB, die volgens hem voortkwam uit verkeersboetes die door chauffeurs van zijn failliete koeriersbedrijf waren veroorzaakt. Ondanks eerdere toezeggingen om relevante documenten over te leggen, heeft de appellant deze niet ingediend. Het hof concludeerde dat er geen omstandigheden waren die erop wezen dat de schulden te goeder trouw waren ontstaan, vooral gezien de aard van de boetes en het gebrek aan bewijs van goede trouw.
Daarnaast was er een schuld aan VGZ, die ook niet als te goeder trouw kon worden beschouwd. Het hof oordeelde dat de appellant niet voldeed aan de vereisten van de Faillissementswet en dat er geen aanleiding was om de hardheidsclausule toe te passen. Het hof bekrachtigde daarmee het vonnis van de rechtbank, dat het verzoek van de appellant om toelating tot de schuldsaneringsregeling had afgewezen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de rechters S.M.A.M. Venhuizen, A.P. Zweers-van Vollenhoven en M.W.M. Souren.