In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 mei 2018, zijn de ouders in hoger beroep gegaan tegen de beslissingen van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had op 25 september 2017 de ondertoezichtstelling van hun drie minderjarige kinderen verlengd en op 31 oktober 2017 het gezag van de ouders beëindigd, waarbij de GI (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) tot voogd was benoemd. De ouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Striekwold, hebben in hun beroepschriften verzocht om de eerdere beschikkingen te vernietigen en de kinderen terug te plaatsen. Ze voerden aan dat ze in staat zijn om voor hun kinderen te zorgen en dat de hulpverlening niet adequaat is geweest.
Het hof heeft de argumenten van de ouders gehoord, evenals de standpunten van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad heeft bevestigd dat de ouders onvoldoende aan de gestelde eisen hebben voldaan en dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de noodzakelijke zorg en opvoeding te bieden binnen een aanvaardbare termijn, en dat de kinderen specialistische hulp nodig hebben. De ouders hebben ook aangegeven dat ze vrezen voor een verdere beperking van het contact met hun kinderen als de GI het gezag krijgt.
Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigd om het gezag van de ouders te beëindigen en de GI tot voogd te benoemen. Het hof heeft geoordeeld dat de complexe problematiek van de kinderen een professionele en neutrale voogd vereist. Het hoger beroep van de ouders tegen de machtiging tot uithuisplaatsing is niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit geen belang meer had na de bekrachtiging van de gezagsbeëindiging.