ECLI:NL:GHSHE:2018:1985

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
200.189.451_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ontslag op staande voet van een taxichauffeur en bewijsopdracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [de V.O.F.] tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin [geïntimeerde], een taxichauffeur, op 17 september 2014 op staande voet is ontslagen. Het dienstverband van [geïntimeerde] was gestart op 1 september 2000 en had een omvang van 104 uren per maand, met een laatst verdiend salaris van € 1.362,- bruto per maand. De aanleiding voor het ontslag was een woordenwisseling tussen [geïntimeerde] en de bedrijfsleider van [appellanten] over de beschikbaarheid van vervangende voertuigen toen haar eigen taxi voor onderhoud in de garage was. Na het ontslag heeft [geïntimeerde] de nietigheid van het ontslag ingeroepen en is de arbeidsovereenkomst ontbonden met een vergoeding van € 13.624,- bruto. In eerste aanleg heeft de kantonrechter [appellanten] veroordeeld tot betaling van loon over de periode van 17 september tot 15 december 2014. In hoger beroep heeft [appellanten] vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis. Het hof heeft geoordeeld dat de bewijslast bij [appellanten] ligt en heeft hen toegelaten tot bewijslevering. De zaak is verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van [appellanten].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.189.451/01
arrest van 8 mei 2018
in de zaak van
[de V.O.F.],
[appellant 1],
[appellante 2],
gevestigd dan wel wonende te [vestigings- dan wel woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. B.H. Vader te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.R. Aerts te Vlissingen,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 maart 2016 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant (kanton, locatie Middelburg) gewezen vonnis van 3 februari 2016 tussen appellanten – gezamenlijk [appellanten] – als gedaagden en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnr. 3900057/15-1018)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar de daaraan voorafgaande tussenvonnissen van 1 april 2015, 22 juli 2015 en 9 december 2015.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord;
- het proces-verbaal van niet gehouden pleidooi, gedateerd 11 oktober 2017;
- het schriftelijk pleidooi van 2 januari 2018, waarbij de advocaten pleitnotities hebben overgelegd.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast.
[geïntimeerde] is op 1 september 2000 bij [appellanten] in dienst getreden als taxichauffeur. Het dienstverband had een omvang van 104 uren per maand. Van toepassing is de cao Taxivervoer. Het laatste salaris bedroeg € 1.362,- bruto per maand, inclusief 8% vakantietoeslag.
Op woensdag 17 september 2014 heeft [geïntimeerde] een woordenwisseling gehad met de bedrijfsleider van [appellanten] , [de bedrijfsleider van de V.O.F.] . [de bedrijfsleider van de V.O.F.] heeft [geïntimeerde] weggestuurd. Toen [geïntimeerde] zich de volgende dag, 18 september 2014, meldde heeft [de bedrijfsleider van de V.O.F.] haar een brief gedateerd 17 september 2014 overhandigd met de bevestiging dat zij op staande voet ontslagen was.
[geïntimeerde] heeft de nietigheid van dit ontslag ingeroepen. Op verzoek van [appellanten] is de arbeidsovereenkomst, voor zover deze nog bestond, ontbonden met ingang van 15 december 2014. Daarbij is [geïntimeerde] een vergoeding van € 13.624,- bruto toegekend.
3.2.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd – samengevat – [appellanten] te veroordelen tot betaling van haar salaris van € 1.362,40 bruto per maand vanaf 17 september 2014 tot aan de dag dat op een rechtsgeldige wijze een eind zal zijn gekomen aan het dienstverband, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 onder a BW vanaf de datum van opeisbaarheid en de wettelijke rente over de voornoemde bedragen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding, met inbegrip van de nakosten.
[geïntimeerde] heeft samengevat hieraan ten grondslag gelegd dat zij niet heeft geweigerd haar werk te verrichten.
[appellanten] heeft verweer gevoerd.
3.3.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis [appellanten] hoofdelijk veroordeeld € 4.086,- bruto aan [geïntimeerde] te betalen wegens loon over de periode van 17 september tot 15 december 2014, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de afzonderlijke loontermijnen vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van voldoening. De kantonrechter heeft [appellanten] hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld. De kantonrechter heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.4.
[appellanten] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd, naar het hof begrijpt, tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot afwijzing van het door [geïntimeerde] gevorderde.
3.5.
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.6.
In de kern komen alle grieven erop neer dat er goede gronden waren voor het ontslag op staande voet en dat [appellanten] niets heeft willen achterhouden of verbergen. Op het geschil is titel 10 van boek 7 BW van toepassing zoals die titel vóór 1 juli 2015 luidde.
3.7.
De ontslagbrief luidt als volgt:
“Geachte mevrouw [geïntimeerde] ,
Hedenmorgen arriveerde u om 11.30 uur om uw 12-21 uursdienst te gaan vervullen. Op dat moment was uw auto, waarin u normaliter rijdt, in de garage voor een onderhoudsbeurt, dit is zo gepland op de dag dat u dienst had en heeft te maken met de grote drukte bij de garage en APK keuringen van andere taxi’s.
U was “not amused” doch u werd eerst wagen 2, ook een Hyundai met automaat aangeboden, u weigerde want het was een “vieze pleurisbak”.
Daarna werd u een Hyundai en een Ford Mondeo, beiden handgeschakeld, aangeboden, deze “kon” u niet berijden vanwege de handgeschakelde versnellingsbakken. Ik attendeer u er op dat u wel met een handgeschakelde Ford Transitbus kunt rijden, zowel voor de zaak als privé, dus ik zie dit toch wel als onwil.
Vervolgens hebben wij uit coulance een chauffeuse met Opel Insignia automaateerderlaten stoppen om u deze auto aan te bieden.
Dit zou zo’n 1/2 uur duren eer deze op de zaak was.
U wenste daar niet op te wachten en pakte vervolgens toch de sleutels van wagen 2, een Hyundai Sonata met automaat. Vervolgens kreeg u van centralist dhr. [centralist] als van mij, dhr. [de bedrijfsleider van de V.O.F.] (bedrijfsleider) de dienstopdracht om dhr. [een CZ patiënt] , een CZ patiënt, op te halen van de [adres] en hem naar huis te vervoeren.
U heeft dit tot 2x geweigerd, vervolgens bent u naar wagen 2 gelopen om de spullen, die u daar inmiddels had ingebracht, er uit te halen en vervolgens smeet u ze op een tafel in de centrale met de woorden: “hier heb je de hele zooi” en verliet boos het kantoor.
Ik ben dan ook van mening dat umeerderemalen een dienstopdracht van zowel de bedrijfsleider als de centralist,[hof: vervolgens handgeschreven:]
hardnekkig hebt.. .
Er restte mij niets anders dan u op staande voet te ontslaan.
Ik ben van mening dat wij er alles aan hebben gedaan om deze escalatie te voorkomen, doch het is kwaad kersen eten met u als u uw zin niet krijgt.
Voorts wijs ik erop dat een soortgelijk geval enkele jaren geleden ook speelde, toen hebben we u later weer in dienst genomen. Dit zal deze keer zeker niet meer het geval zijn, u verpest met uw drammerige gedrag de sfeer voor u zelf en naaste collega’s
Hoogachtend
[de bedrijfsleider van de V.O.F.]
Bedrijfsleider
Ik sluit me als centralist van [de V.O.F.] bij bovenstaand schrijven aan.
[centralist]
centralist”
3.8.
[geïntimeerde] heeft erkend dat op 17 september 2014 een woordenwisseling heeft plaatsgevonden over enkele auto’s die [appellanten] haar ter beschikking kon stellen in plaats van haar ‘eigen’ taxi, die voor onderhoud in de garage was. Het was ook volgens [geïntimeerde] een stevige woordenwisseling, maar zij zegt dat ze goede redenen had om bezwaar te maken tegen de vervangende auto’s. Kern van het betoog van [geïntimeerde] is, dat zij niet heeft geweigerd dienstopdrachten uit te voeren.
In de ontslagbrief staat:

Vervolgens kreeg u van centralist dhr. [centralist] als van mij, dhr. [de bedrijfsleider van de V.O.F.] (bedrijfsleider) de dienstopdracht om dhr. [een CZ patiënt] , een CZ patiënt, op te halen van de [adres] en hem naar huis te vervoeren.
U heeft dit tot 2x geweigerd, vervolgens bent u naar wagen 2 gelopen om de spullen, die u daar inmiddels had ingebracht, er uit te halen en vervolgens smeet u ze op een tafel in de centrale met de woorden: “hier heb je de hele zooi” en verliet boos het kantoor.”
3.9.
De bewijslast rust op [appellanten] . Het hof zal [appellanten] toelaten tot bewijslevering zoals hierna onder 4 omschreven.
3.10.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden

4.De uitspraak

Het hof:
laat [appellanten] toe te bewijzen dat het op 17 september 2014 is gegaan zoals omschreven in de hiervoor onder 3.8 geciteerde passage uit de ontslagbrief;
bepaalt, voor het geval [appellanten] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. L.S. Frakes als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 5 juni 2018 voor akte aan de zijde van [appellanten] tot
  • opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 16 weken na de datum van dit arrest, indien zij aldus bewijs wenst te leveren;
  • overlegging van stukken, indien zij aldus bewijs wenst te leveren;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellanten] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, M. van Ham en L.S. Frakes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 mei 2018.
griffier rolraadsheer