ECLI:NL:GHSHE:2018:209

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
20-001919-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit verhuur van opslaglocaties voor MDMA

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 14 juni 2017. De zaak betreft de profijtontneming van een veroordeelde die betrokken was bij de verhuur van locaties waar stoffen en voorwerpen waren opgeslagen waarmee MDMA kon worden bereid. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 304.340 en een betalingsverplichting opgelegd voor dat bedrag. De veroordeelde heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zou vernietigen en het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 6.000, met een bijbehorende betalingsverplichting. De verdediging heeft betoogd dat de ontnemingsvordering afgewezen moest worden. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het hof zich niet kon verenigen met de eerdere beslissing.

Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 januari 2016 tot en met 4 april 2016 stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad op de locaties waarmee MDMA kon worden bereid. De advocaat-generaal stelde dat de veroordeelde voor de verhuur van de opslaglocaties maandelijks € 2.000 heeft ontvangen, wat resulteert in een totaalbedrag van € 6.000. Het hof heeft de verklaring van de veroordeelde dat hij deze huurpenningen nooit heeft ontvangen, verworpen en het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 6.000.

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. P.T. Gründemann als voorzitter, en is op 22 januari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001919-17 OWV
Uitspraak : 22 januari 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 14 juni 2017, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-879379-16 tegen:

[Veroordeelde]

geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adresgegevens].
Hoger beroep
De rechtbank heeft het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op
€ 304.340 en aan veroordeelde een betalingsverplichting opgelegd voor dat bedrag.
De veroordeelde heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen, het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op € 6.000 en aan de veroordeelde een betalingsverplichting zal opleggen voor dat bedrag.
De verdediging heeft afwijzing van de ontnemingsvordering bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeling
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 15 september 2017 onder parketnummer
20-000026-17 veroordeeld tot straf onder meer ter zake van feit 2 – kort gezegd – dat hij op
4 april 2016 stoffen en voorwerpen op de locaties [locatie 1] en [locatie 2] te [pleegplaats] voorhanden heeft gehad waarmee MDMA kon worden bereid.
De wettelijke grondslag
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormeld feit en andere feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan, een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten. Er zijn voldoende aanwijzingen dat veroordeelde in de periode van 1 januari 2016 tot en met 4 april 2016 stoffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad op de locaties [locatie 1] en [locatie 2] te [pleegplaats] waarmee MDMA kon worden bereid.
Schatting van het voordeel
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde voor de verhuur van de opslaglocaties aan de [locatie 1] en [locatie 2] te [pleegplaats] maandelijks een bedrag van € 2.000 heeft ontvangen tot een totaalbedrag van
€ 6.000, waarop het voordeel moet worden vastgesteld.
In hoger beroep heeft de veroordeelde verklaard dat hij de huurpenningen voor deze opslaglocaties nooit heeft ontvangen. Op grond daarvan heeft de verdediging afwijzing van de ontnemingsvordering bepleit.
Het hof hecht geen geloof aan laatstgenoemde verklaring van veroordeelde. Veroordeelde heeft ter terechtzitting in eerste aanleg in de strafzaak op 12 december 2016 verklaard dat hij € 2.000 per maand voor de verhuur heeft gekregen en dat hij dat een abnormaal hoge huurprijs vond. Veroordeelde is op deze verklaring op geen enkel moment teruggekomen en heeft ook ter zitting in eerste aanleg in de ontnemingszaak niet verklaard dat hij dit bedrag nooit heeft ontvangen. Gelet hierop acht het hof aannemelijk dat veroordeelde de toegezegde maandelijkse huurprijs ook heeft ontvangen. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.
Nu er voldoende aanwijzingen bestaan dat veroordeelde de opslaglocaties heeft verhuurd in de periode van 1 januari 2016 tot en met 4 april 2016, stelt het hof – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal – het geschatte wederrechtelijke verkregen voordeel vast op € 6.000.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 6.000,00 (zesduizend euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 6.000,00 (zesduizend euro).
Aldus gewezen door
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. J. Swinkels en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. van der Meijs, griffier,
en op 22 januari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J. Swinkels en mr. T.A. de Roos zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.