ECLI:NL:GHSHE:2018:2382

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
200.217.555_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partner- en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partner- en kinderalimentatie na een echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft op 15 juni 2017 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 mei 2017, waarin zijn verzoek om wijziging van de alimentatie werd afgewezen. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft op 24 augustus 2017 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 april 2018, waarbij beide partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn op 10 augustus 2003 met elkaar gehuwd en zijn op 13 juni 2013 gescheiden. Ze hebben twee minderjarige kinderen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van de kinderen moest betalen, maar de man betwist zijn draagkracht om deze alimentatie te voldoen. Hij stelt dat zijn financiële situatie is verslechterd en dat hij niet in staat is om de door de rechtbank vastgestelde bedragen te betalen.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden en dat de behoefte van de kinderen en de vrouw niet ter discussie staat. De man heeft echter niet voldoende bewijs geleverd om zijn stelling dat hij niet over de draagkracht beschikt, te onderbouwen. Het hof oordeelt dat de man in staat is om de alimentatie te betalen en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. De grieven van de man falen, en de eerdere beslissing blijft in stand.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.217.555/01
zaaknummer rechtbank : C/01/315500/ FA RK 16-6314
beschikking van de meervoudige kamer van 7 juni 2018
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. Z. Yeral,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.M.J. van Uitert.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 mei 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De man is op 15 juni 2017 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2.
De vrouw heeft op 24 augustus 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 12 april 2018 met bijlagen, ingekomen op 12 april 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 13 april 2018 met bijlagen, ingekomen op 13 april 2018.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 24 april 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Partijen zijn op 10 augustus 2003 met elkaar gehuwd.
3.2.
Het huwelijk van partijen is op 13 juni 2013 ontbonden door echtscheiding.
3.3.
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (hierna ook: [de minderjarige 1] ),
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (hierna ook: [de minderjarige 2] ),
hierna tezamen ook aangeduid als de kinderen.
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.4.
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
3.5.
Bij de echtscheidingsbeschikking van 25 maart 2013 heeft de rechtbank - voor zover thans van belang - het verzoek van de vrouw om kinderalimentatie afgewezen.
3.6.
Bij beschikking van 17 maart 2014 heeft de rechtbank - met wijziging in zoverre van de echtscheidingsbeschikking - bepaald dat de man met ingang van 31 oktober 2013 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 58,- per kind per maand zal voldoen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de onder 3.6 vermelde beschikking van 17 maart 2014, met ingang van 1 december 2016 de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen nader bepaald op € 299,81 per kind per maand en de bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw bepaald op € 803,- per maand.
4.2.
De in het beroepschrift opgeworpen grieven van de man zien op zijn draagkracht (grieven 1, 2 en 4) en op de behoefte van de vrouw (grief 3).
Ter zitting van het hof heeft de man grief 3 ingetrokken, zodat deze geen bespreking meer behoeft.
De man verzoekt de beschikking waarvan beroep te vernietigen en de verzoeken van de vrouw af te wijzen, althans de onderhoudsbijdragen ten behoeve van de kinderen en van de vrouw op nihil te bepalen, althans op een zodanig bedrag als het hof redelijk acht.
Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de man medegedeeld dat hij heeft beoogd te verzoeken dat de inleidende verzoeken van de vrouw worden afgewezen.
De vrouw voert verweer. Zij verzoekt het verzoek van de man in hoger beroep af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
Evenmin is de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum van 1 december 2016 in geschil, zodat ook het hof deze datum als uitgangspunt neemt.
5.3.
Tussen partijen staat voorts niet ter discussie dat de behoefte van de kinderen in 2016
€ 399,75 per kind per maand bedraagt en dat de vrouw een aanvullende behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud van € 803,- per maand.
5.4.
Partijen zijn het niet eens over de draagkracht van de man.
5.4.1.
De man voert - samengevat en voor zover relevant - het volgende aan.
Hij beschikt niet over de draagkracht om de door de rechtbank vastgestelde onderhoudsbijdragen ten behoeve van de kinderen en de vrouw te betalen. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de man naast zijn inkomen uit dienstverband voldoende huurinkomsten geniet om de door de vrouw verzochte kinder- en partneralimentatie te voldoen.
De man werkt in loondienst bij [werkgever] als medewerker verkoop. Voorheen was hij mede-eigenaar en directeur van dit bedrijf. Vanwege stress heeft de man in 2011 zijn aandelen in het bedrijf aan zijn compagnon verkocht en is hij als werknemer verder gegaan.
De man werkt momenteel op eigen verzoek 26 uren per week. De man is minder gaan werken, omdat hij meer tijd met de kinderen wilde doorbrengen.
Ook speelde een rol dat het niet goed ging met het bedrijf en dat de man met zijn hoofd niet helemaal bij zijn werk was. Zijn werkgever heeft hem voor dit laatste een aantal malen een schriftelijke waarschuwing gegeven.
De man verdient een bruto salaris van € 1.384,- per maand, nog te vermeerderen met vakantietoeslag.
De auto van het merk BMW die op de door de vrouw overgelegde foto staat, is niet van de man, maar van zijn werkgever.
De man is op een gegeven moment de voormalige echtelijke woning gaan verhuren, omdat de aan die woning verbonden kosten te hoog waren. Het lukte de man echter maar sporadisch om de kamers te verhuren en zijn huurinkomsten waren onvoldoende om de kosten van de woning te dekken. Sinds 1 februari 2017 verhuurt de man de woning aan één persoon voor een bedrag van € 600,- per maand, zoals blijkt uit de overgelegde huurovereenkomst. De man neemt alle kosten van de woning voor zijn rekening, die
€ 946,78 per maand bedragen, zodat de man hierop € 346,78 per maand toelegt. De woning staat “onder water”.
De man heeft een lening bij zijn werkgever afgesloten, waarop hij € 416,67 per maand aflost. Hij heeft ook nog andere schulden.
Familieleden van de man staan hem financieel bij. Hij heeft twee broers, die in Turkije wonen en zakenman zijn. Zij zijn eigenaar van de villa die op de door de vrouw overgelegde foto staat.
5.4.2.
De vrouw brengt daar - samengevat en voor zover relevant - het volgende tegen in.
De man heeft ruimschoots voldoende draagkracht om de door de rechtbank vastgestelde onderhoudsbijdragen te betalen. Hij genereert aanzienlijke inkomsten uit de verhuur van de voormalige echtelijke woning. Gedurende meerdere jaren zijn er meerdere kamers van die woning verhuurd en dat is nog steeds het geval. Dit blijkt uit de overgelegde BPR-gegevens van bewoners en uit het feit dat de energiekosten fors zijn gestegen. De vrouw betwist de geldigheid van de door de man overgelegde huurovereenkomst waaruit zou volgen dat de man de gehele woning aan slechts één huurder verhuurt.
In het zicht van de echtscheiding heeft de man in 2011 zijn aandelen aan zijn compagnon verkocht voor € 1,-. Volgens de vrouw is de man feitelijk nog steeds mede-eigenaar van het bedrijf. Het is vreemd dat de man op Linked-in nog steeds als directeur van [werkgever] . staat vermeld. De man heeft in privé regelmatig geld opgenomen van de rekening van het bedrijf. Hij bewaarde zijn geld in een kluis.
Gelet op de luxe levensstijl die de man er op nahoudt en de door de man begrote hoogte van zijn vaste lasten kan het niet anders zijn dan dat de man naast zijn inkomen uit arbeid aanzienlijke inkomsten uit een andere bron geniet. De man is daarover niet transparant. De vrouw gelooft niet dat de man nog maar 26 uren per week werkt tegen een lager salaris, gelet op de bijzondere relatie die hij met zijn werkgever heeft.
De vrouw betwist dat de man een lening met zijn werkgever heeft afgesloten en dat hij daarop aflost. De vrouw vindt het vreemd dat de man geld zou hebben kunnen lenen van zijn werkgever, die hem anderzijds een aantal malen schriftelijk zou hebben gewaarschuwd voor zijn gedrag op de werkvloer.
De dure BMW op de overgelegde foto is wel degelijk van de man. Met die auto haalt de man ook altijd de kinderen op.
5.4.3.
Het hof stelt voorop dat het aan de man is om zijn stelling die hij aan zijn hoger beroep ten grondslag legt, namelijk dat hij niet over de draagkracht beschikt om de door de rechtbank vastgestelde onderhoudsbijdragen ten behoeve van de kinderen en de vrouw te betalen, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw aannemelijk te maken en met voldoende gegevens te onderbouwen. Daarbij is van belang dat het bij de vaststelling van de draagkracht van de man niet alleen aankomt op hetgeen de man daadwerkelijk ter beschikking staat aan inkomsten, maar ook op hetgeen hij redelijkerwijs zou kunnen verdienen. Het hof is van oordeel dat de man er niet in geslaagd is zijn hiervoor vermelde stelling aannemelijk te maken en overweegt daartoe als volgt.
Uit de overgelegde stukken en de verklaring die de man bij de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft afgelegd zijn bij het hof ernstige twijfels gerezen over de financiële situatie van de man, met name over zijn inkomsten.
De rechtbank heeft overwogen dat de man heeft nagelaten inzichtelijk te maken wat de hoogte is van zijn inkomsten uit de verhuur van de voormalige echtelijke woning van partijen. Het hof is van oordeel dat de man ook in hoger beroep hierover onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft. Zijn stelling dat hij er vanaf 2014 slechts sporadisch in slaagde om de kamers te verhuren, verstaat zich slecht met het gegeven dat uit de BRP-adresgegevens en uit de door de vrouw overgelegde email van de gemeente Tilburg blijkt dat er in mei 2016 vier personen in de woning woonachtig waren. Het hof gaat verder voorbij aan de door de man overgelegde huurovereenkomst van 1 februari 2017, waaruit zou moeten blijken dat de man een bedrag van € 600,- per maand aan huur voor de hele woning ontvangt, temeer nu de man heeft toegelicht dat de huurder de woning op zijn beurt kamers-gewijs onderverhuurt zoals de man vroeger zelf deed. De vrouw heeft het bestaan dan wel de geldigheid van deze overeenkomst gemotiveerd betwist en de man heeft hier naar het oordeel van het hof onvoldoende nader tegenover gesteld. Hij heeft geen verifieerbare stukken zoals bankafschriften ingebracht, waaruit blijkt hoeveel huurinkomsten hij daadwerkelijk heeft genoten en geniet, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Nu de man ook in hoger beroep heeft nagelaten inzichtelijk te maken hoeveel zijn huurinkomsten bedragen, gaat het hof er vanuit dat deze voldoende zijn om de door de rechtbank vastgestelde bijdragen te voldoen.
Daarnaast roepen de verklaring die de man ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft afgelegd en de overgelegde stukken twijfels op omtrent de mate waarin de man zeggenschap heeft in de onderneming [werkgever] . en het inkomen, dat hij daar werkelijk ontvangt.
De vrouw heeft onweersproken verklaard dat de man in 2011 zijn aandelen in [werkgever] . aan zijn compagnon heeft verkocht voor € 1,-. In dit licht is de vermelding in april 2018 op Linked-in van de man als directeur van het bedrijf opmerkelijk. Weliswaar heeft de man, nader gevraagd naar dit aspect, toegelicht dat deze vermelding door de werkgever van de man is toegestaan, omdat de klanten van het bedrijf de man als zodanig kennen, maar die nadere toelichting acht het hof niet afdoende.
De man heeft verder wisselend verklaard over de reden waarom hij per 1 april 2017 minder uren is gaan werken. Hij heeft eerst verklaard dat dit op eigen verzoek heeft plaatsgevonden, omdat hij meer tijd met de kinderen wilde doorbrengen. Daarna heeft hij verklaard dat de mindere bedrijfsresultaten hier de aanleiding voor waren en ten slotte dat de werkgever van de man hem schriftelijk heeft gewaarschuwd voor zijn gedrag op het werk en zijn arbeidsuren in verband hiermee heeft teruggebracht naar 26 uren per week. De vrouw heeft de vraag gesteld hoe de man met het door hem gestelde inkomen voor 26 uren per week de door hem opgegeven lasten kan voldoen. De man heeft hier naar het oordeel van het hof geen afdoende antwoord op gegeven. De door de man gestelde, door de vrouw betwiste, lening van zijn werkgever van € 10.000,- staat niet vast, nu de man niet met verifieerbare stukken heeft onderbouwd dat het geleende bedrag feitelijk aan hem is verstrekt. Een dergelijke lening komt het hof bovendien niet erg waarschijnlijk voor, gelet op de waarschuwingen die de werkgever van de man aan hem zou hebben uitgedeeld. Ook de door de man gestelde schenkingen van familieleden staan niet vast, nu de man zijn stellingen daaromtrent niet heeft onderbouwd met verifieerbare stukken, waaruit bij voorbeeld kan blijken dat de man de geschonken geldbedragen daadwerkelijk heeft ontvangen. Ter zake andere schulden heeft de man hoegenaamd niets gesteld en onderbouwd.
Al deze omstandigheden in onderling verband bezien oordeelt het hof, mede gelet op art. 21 en 22 Rv, dat de man zijn financiële situatie onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt en tevens onvoldoende heeft onderbouwd dat hij redelijkerwijs niet méér inkomen kan verwerven dan hetgeen hij thans stelt te verdienen.. Gelet hierop gaat het hof ervan uit dat de man geacht kan worden in staat te zijn de door de rechtbank vastgestelde onderhoudsbijdragen ten behoeve van de kinderen en de vrouw te voldoen. De grieven van de man falen.
5.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 mei 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.D.M. Lamers en J.C.E. Ackermans - Wijn en is op 7 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.