ECLI:NL:GHSHE:2018:2394

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
200.216.883_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie in hoger beroep met betrekking tot draagkracht en omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie. De bewindvoerder, die optreedt namens de man, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 maart 2017, waarin een verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie werd afgewezen. De man, die sinds 1 juli 2014 werkloos is, heeft verzocht om de kinderalimentatie te verlagen naar € 25,- per kind per maand, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2015. De vrouw heeft verweer gevoerd en gesteld dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden.

Het hof heeft vastgesteld dat de werkloosheid van de man een wijziging van omstandigheden met zich heeft gebracht, waardoor een herbeoordeling van zijn draagkracht gerechtvaardigd is. Het hof heeft de financiële situatie van de man in de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 beoordeeld en vastgesteld dat de man in 2015 en 2016 een draagkracht heeft van € 25,- per kind per maand, en in 2018 van € 32,50 per kind per maand. De behoefte van de kinderen is vastgesteld op basis van de eerder vastgestelde alimentatie, die is geïndexeerd.

De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de kinderalimentatie wordt gewijzigd. De man moet vanaf 1 januari 2015 € 25,- per kind per maand betalen en vanaf 1 januari 2018 € 32,50 per kind per maand. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.216.883/01
zaaknummer rechtbank : C/01/313155/FA RK 16-5085
beschikking van de meervoudige kamer van 7 juni 2018
inzake
[bewindvoerders] B.V.
hierna: de bewindvoerder,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[de man] ,wonende te [woonplaats] , (hierna: de man)
verzoekster in hoger beroep,
advocaat mr. N.P. Scholte te 's-Hertogenbosch,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.W. Weehuizen te 's-Hertogenbosch.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 6 maart 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De bewindvoerder is op 2 juni 2017 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 6 maart 2017.
2.2.
De vrouw heeft op 4 september 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vrouw d.d. 10 augustus 2018;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 6 maart 2018;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 7 maart 2018.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 27 maart 2018 plaatsgevonden.
Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Namens de bewindvoerder is mevrouw [vertegenwoordiger namens de bewindvoerder] verschenen.
2.5.
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen:
- een brief met bijlagen van mr. Scholte van 4 april 2018 en
- de reactie daarop van mr. Weehuizen van 13 april 2018.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Tussen partijen is op 11 juli 2003 door de rechtbank ’s Hertogenbosch de echtscheiding uitgesproken. Deze echtscheidingsbeschikking is op 5 september 2003 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige 1] );
  • [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] (hierna: [de minderjarige 2] ).
3.4.
Bij voormelde beschikking van 11 juli 2003 heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1]
€ 250,- per maand aan de vrouw dient te voldoen.
3.5.
Bij beschikking van 11 augustus 2006 heeft de rechtbank de beschikking van 11 juli 2003 gewijzigd wat betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige 1] en deze bijdrage, alsook de door de man te betalen bijdrage ten behoeve van de inmiddels geboren [de minderjarige 2] , vastgesteld op een bedrag van € 175,- per kind per maand.
3.6.
Bij beschikking van 29 januari 2013 heeft de rechtbank het verzoek van de man tot nihilstelling van de kinderalimentatie afgewezen.
3.7.
Bij beschikking van 7 juni 2016 heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wijziging (nihilstelling) van de kinderalimentatie.
3.8.
Ingevolge de wettelijke indexering bedroeg de kinderalimentatie ten tijde van de bestreden beschikking € 212,- per kind per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Op 30 september 2016 heeft de bewindvoerder een verzoek nihilstelling kinderalimentatie bij de rechtbank ingediend. Bij de bestreden beschikking is ook dit verzoek afgewezen.
4.2.
De grieven van de bewindvoerder zien op de draagkracht van de man en komen -samengevat - op het volgende neer. De man is met ingang van 1 juli 2014 werkloos geworden, hetgeen hem niet kan worden verweten en hij heeft als gevolg daarvan een sterk verminderde draagkracht. De man is heel 2015 en een groot deel van 2016 werkloos geweest. Met ingang van 18 juli 2016 is de man in loondienst getreden bij [werkgever 1] . Sinds december 2017 is de man in loondienst bij [werkgever 2] en heeft hij een contract voor 7 maanden als rangeerder. Hij heeft een maandelijks wisselend inkomen.
De man heeft verder schulden, waarop hij ook aflost. Een deel van deze schulden ziet op achterstallige alimentatie.
De bewindvoerder heeft in hoger beroep verzocht, de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2015, althans 17 februari 2016 nader vast te stellen op een bedrag van € 25,- per kind per maand.
4.3.
Het verweer van de vrouw komt kort gezegd op het volgende neer.
Er is geen sprake van een wijziging van omstandigheden. De man is reeds bij beschikking van 7 juni 2016 niet ontvankelijk verklaard in een eerder verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie en het had op zijn weg gelegen om beroep in te stellen tegen die beschikking, hetgeen hij heeft nagelaten.
Voorts is de man verwijtbaar werkloos en dient er bij de bepaling van zijn draagkracht te worden uitgegaan van zijn inkomen van vóór de ontslagdatum 1 juli 2014.
Voor zover niettemin het werkelijk genoten inkomen als uitgangspunt wordt genomen, dienen de genoten wettelijke toeslagen en de eventuele ontslagvergoeding bij het inkomen van de man over 2015 en 2016 te worden opgeteld.
Schulden dienen buiten beschouwing te blijven. De schulden waarop de man zich beroept, bestonden ook reeds ten tijde van het wijzigingsverzoek dat op 29 januari 2013 door de rechtbank is afgewezen. Een eventuele latere wijziging in die schulden maakt de man niet duidelijk. Alle schulden zijn bovendien verwijtbaar.
Van zorgkorting op de te betalen alimentatie kan geen sprake zijn, nu de man al jarenlang niet naar zijn kinderen omkijkt.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Door de werkloosheid van de man met ingang van 1 juli 2014 is een wijziging van omstandigheden opgetreden, welke een hernieuwde beoordeling van de draagkracht van de man rechtvaardigt.
5.2.
Het hof stelt aan de hand van de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard het volgende vast. Door het werkloos worden per 1 juli 2014 is de man aangewezen geworden op een WW-uitkering. Door de man is voldoende aannemelijk gemaakt dat hem ter zake zijn ontslag geen verwijt kan worden gemaakt. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de man sedert zijn ontslag niet in staat is geweest, zich een hoger inkomen te verwerven dan hij feitelijk heeft gedaan. Het hof zal dan ook bij hernieuwde vaststelling van de draagkracht van de man het daadwerkelijk genoten netto besteedbare inkomen als uitgangspunt hanteren.
5.3.
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting.
De bewindvoerder heeft verzocht om een wijziging van de kinderalimentatie per 1 januari 2015. Nu de man reeds in juli 2014 werkloos is geworden en zijn inkomen vanaf dat moment is gedaald, komt het het hof redelijk voor om de alimentatieverplichting vanaf 1 januari 2015 opnieuw vast te stellen.
5.4.
Nu het inkomen van de man na 2015 niet gelijk is gebleven en het hof inmiddels over de nodige financiële gegevens beschikt, zal de kinderalimentatie afzonderlijk worden vastgesteld over de jaren 2015, 2016, 2017 en vanaf 1 januari 2018.
5.5.
De behoefte van de kinderen is niet in geschil.
Beide partijen hebben de kinderalimentatie zoals deze in 2006 is vastgesteld als uitgangspunt genomen en de behoefte van de kinderen hieraan gelijk gesteld. Uitgaande van een behoefte in 2006 van € 175,- per kind per maand, bedraagt de behoefte na indexering (afgerond)
in 2015 € 205,-
in 2016 € 207,-
in 2017 € 212,- en
in 2018 € 215,- per kind per maand.
5.6.
De draagkracht van de man wordt vastgesteld aan de hand van het netto besteedbare inkomen (NBI). Hiervoor geldt de algemeen in de praktijk bekende en gehanteerde formule:
70% [NBI - (0,3 NBI + variabel jaarlijks vastgesteld bedrag)].
Partijen hebben ter zitting hiertegen geen bezwaar gemaakt.
5.7.
Voor inkomens met een netto besteedbaar inkomen lager dan € 1.525,- in 2015,
€ 1.550,- in 2016 en € 1.575,- in 2017 zijn vaste bedragen per categorie van toepassing volgens de gepubliceerde tabellen.
5.8.
Het hof gaat daarbij uit van de volgende gegevens.
2015
5.9.
Aan de hand van de overgelegde stukken, waaronder de definitieve belastingaanslag over 2015, blijkt dat het fiscaal inkomen van de man over 2015 € 19.742,- bedroeg, te weten een afkoopsom van een pensioen ad € 2.172,- en WW-uitkering ad € 17.570,-.
Het hof laat de door de man in 2014 ontvangen ontslagvergoeding ad € 4.122,- buiten beschouwing. Nu de man reeds medio 2014 werkloos is geraakt ziet het hof geen aanleiding om deze gelden aan het inkomen van de man van 2015 (of 2016) toe te rekenen.
Op grond van genoemd jaarinkomen bedraagt het NBI van de man in 2015 € 1.228,- per maand en de draagkracht volgens de tabel € 25,- per kind per maand.
2016
5.10.
Uit de overgelegde stukken, waaronder de definitieve belastingaanslag over 2016 en de jaaropgaven, blijkt dat het fiscaal inkomen van de man over 2016 18.476,- bedroeg.
Op grond van deze gegevens bedraagt het NBI van de man in 2016 € 1261,- per maand en de draagkracht volgens de tabel € 25,- per kind per maand.
2017
5.11.
Aan de hand van de door de man overgelegde stukken, waaronder de belastingaangifte over 2017 en de jaaropgaven, blijkt dat het fiscaal inkomen van de man over 2017 € 24.907,- bedroeg.
Op grond daarvan bedraagt het NBI van de man in 2017 € 1.736,- per maand.
5.12.
De goederen van de man staan sinds 2010 onder bewind en de bewindvoerder heeft het hof verzocht om rekening te houden met betalingsverplichtingen uit hoofde van schulden, alsmede met de maandelijkse eigen bijdrage die de man dient te voldoen ten behoeve van het bewind. Het hof zijn geen gronden gebleken om met de schulden, opgenomen in de door de bewindvoerder overgelegde overzichten 2017 en 2018, geen rekening te houden.
Er is voor de man geen ruimte om de aflossing te voldoen uit zijn vrije ruimte, hetgeen door de bewindvoerder is bevestigd.
Het hof zal derhalve rekening houden met de door de bewindvoerder gestelde aflossing op schulden van € 135,- per maand en met de bijdrage in de kosten van het bewind van € 144,- per maand. Het hof zal hiertoe in de formule het draagkrachtloos inkomen verhogen.
De draagkracht van de man bedraagt aldus op grond van de formule in 2017:
70% x [1.736 -/- (0,3x 1.736 + 905+135+144)] = € 22,- per maand.
2018
5.13.
De bewindvoerder heeft het NBI van de man in 2018 aan de hand van de overgelegde loongegevens begroot op € 1.846,- per maand, met de aantekening dat de man nog op een tijdelijk arbeidscontract werkt en nog geruime tijd geconfronteerd blijft met de aflossing van zijn schulden en de kosten van het bewind. Ten aanzien van dit laatste heeft de bewindvoerder nog verklaard dat de man onvoldoende inzicht heeft om zijn financiën zelfstandig te beheren, zodat het onwaarschijnlijk is dat het bewind - en de daarmee gepaard gaande maandelijkse kosten - op afzienbare termijn kan worden beëindigd.
Het hof begroot de draagkracht van de man in 2018 als volgt:
70% x [1.846 -/- (0,3x 1.846 + 920+135+144)] = € 65,- per maand.
Vaststelling van de bijdrage
5.14.
Het hof zal op grond van het voorgaande de beschikking van de rechtbank van 11 augustus 2006 wijzigen en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen met ingang van 1 januari 2015 nader vaststellen op € 25,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2018 op € 32,50 per kind per maand.
Terugbetaling
5.15.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, ook het feit dat de vrouw sinds jaar en dag een bijstandsuitkering geniet en aldus de eventueel ontvangen kinderalimentatie gekort ziet op haar uitkering, kan van de vrouw in redelijkheid niet worden verlangd dat zij eventueel teveel ontvangen alimentatie aan de man terugbetaalt.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch van 6 maart 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 11 augustus 2006 als volgt:
bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
- [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] en
- [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats]
aan de vrouw zal betalen:
€ 25,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2015 en
€ 32,50 per kind per maand met ingang van 1 januari 2018,
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens en H.J. Witkamp en is op 7 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.